Clara van Assisi

De rijkdom van de armoede

Leven 

Clara van Assisi (1193-1253) werd als dochter van een adellijke familie in Assisi gegrepen door het ideaal dat Franciscus vrijmoedig verkondigde: arm de arme Christus volgen. Zij werd in 1211 de eerste vrouw die zich aansloot bij de nog prille beweging van de minderbroeders. Samen met andere vrouwen die zich al spoedig bij haar aansloten, leidde ze in het klooster van San Damiano een leven van eenvoud, stilte en gebed. De weg van armoede en universele broeder- en zusterschap die Franciscus voorstond, werd door haar verder uitgewerkt en verdiept in een leven van contemplatie. In weerwil van de onenigheden die al tijdens Franciscus’ leven – en zeker na zijn dood in 1226 – onder de minderbroeders speelden, bleef zij vasthouden aan zijn oorspronkelijke inspiratie. “De Zoon van God is voor ons de weg geworden,” schrijft Clara (TestCl 5), en die innerlijke weg is ze tijdens haar leven consequent gegaan, samen met haar zusters. De weerslag van deze doorleefde spiritualiteit legde ze vast in haar Regel, die in 1253 op haar sterfbed door de paus werd goedgekeurd: de eerste door een vrouw geschreven Regel in de geschiedenis die kerkelijke goedkeuring ontving.

Kennismaking

Op ingeving van de Geest

Het is God zelf die ons roept tot een leven, toegewijd aan Hem. Alleen door te luisteren naar de ingevingen en verzuchtingen van de Geest in onze eigen ziel, kunnen wij de weg op het spoor komen die Hij met ons wil gaan. Wijze raad van anderen kan daarbij van belang zijn, maar macht of druk van wie dan ook mag nooit aanleiding zijn om de eigen onderscheiding los te laten.

De grote ruil

Het leven met God vraagt erom keuzes te maken. Je kunt niet zowel God dienen als de mammon (Mt. 6,24; 1 BrAgn 26). Door de illusie af te leggen dat we met geld, aanzien en macht ons leven veilig zouden kunnen stellen, worden we vrij om echt te gaan leven vanuit ons diepste wezen. We verruilen het tijdelijke voor het eeuwige, niet slechts ‘straks’, in de hemel, maar hier en nu, door te gaan leven in de vreugde en de vrijheid van de Liefde.

De arme Christus volgen

In zijn menswording, leven en sterven heeft Christus ons een voorbeeld gegeven om na te volgen, om echt mens te worden zoals God voor ons voor ogen heeft. Hij die als Gods Zoon alles bezat, heeft de armoede gekozen en omhelsd als weg ten leven. Het is immers alleen met lege, open handen dat wij de gaven kunnen ontvangen die God ons wil geven. Wanneer wij zelf niets bezitten, kunnen wij alles van God ontvangen en ontdekken wij alles en iedereen om ons heen als geschenken van God.

Woning van God

Wat God ons uiteindelijk wil geven, is niets minder dan God zelf. Als mens zijn wij uit onszelf “straatarm en behoeftig” (1 BrAgn 20), maar door Gods liefde zijn wij tegelijk “het waardigste van de schepselen, groter dan de hemel. De hemelen met alle andere schepselen kunnen de Schepper immers niet bevatten, en alleen de gelovige ziel is zijn verblijf en zetel, en dit alleen door de liefde.” (3 BrAgn 21-22) Wanneer wij het aandurven arm te zijn, ontdekken we onze werkelijke rijkdom.

Teksten

Geestelijke vriendschap per brief

Clara’s leven van armoede en zusterschap in de stilte en beslotenheid van het klooster vond weerklank, ook ver buiten Umbrië. In 1234 besloot Agnes van Praag (1211-1282), dochter van de koning van Bohemen, een religieus leven te gaan leiden naar het voorbeeld van Clara en haar zusters in San Damiano. De twee vrouwen hebben elkaar nooit ontmoet, maar middels brieven ontstond er tussen hen een hechte vriendschap. Van deze briefwisseling zijn helaas slechts vier brieven van Clara aan Agnes bewaard gebleven, en geen van Agnes aan Clara.

Middeleeuwse schrijfkunst

Als dochter van adel was Clara goed onderlegd in het Latijn en de middeleeuwse schrijfkunst. Ze volgt de in die tijd gangbare opbouw van een brief en maakt daarbij gebruik van een levendige en bloemrijke taal, met veelvuldige citaten uit Bijbel en liturgie. De brieven, hoewel gericht aan Agnes persoonlijk, zullen zeker een semipubliek karakter hebben gehad en zijn voorgelezen in het klooster in Praag. Ze geven ook voor ons een waardevol getuigenis van Clara’s ervaringen op de geestelijke weg en geven blijk van haar bedrevenheid als geestelijk leidsvrouwe en mystagoge.

De brieven van Clara

Bibliografische gegevens

Titel:Clara van Assisi : Geschriften en oudste bronnen
Vertaling
Toelichting &
Inleiding
G.P. Freeman, M. Bouritius, B. Corveleyn, A. Holleboom en E. van de Vrie
Jaar:2015
Plaats:Nijmegen
Uitgever:Valkhof Pers
ISBN:978-90-5625-433-9

Samenvatting

De eerste brief van Clara aan Agnes van Praag

Deze eerste brief, uit 1234, schrijft Clara om Agnes te feliciteren met haar intrede en te bemoedigen op de ingeslagen weg. Een belangrijke metafoor in deze brief is de ruil: het wereldse en vergankelijke verlaten om het hemelse te winnen. Naast blijdschap en vertrouwen is ook een waarschuwing op zijn plaats: de weg is smal en de poort nauw. De weg van de armoede is een vreugde en een rijkdom, maar vraagt ook om voortdurend gebed en de bereidheid tot geestelijke groei en ontwikkeling, met alle uitdagingen van dien.

De tweede brief van Clara aan Agnes van Praag

Deze brief kan gedateerd worden tussen 1234 en 1237. Het centrale thema is de armoede, als navolging van de arme Christus. Deze navolging is een weg, die vraagt om zowel vasthoudendheid aan het ene noodzakelijke als dynamische voortgang. Het is een proces van steeds intenser schouwen van Christus. Hierbij is een zuivere onderscheiding van waar de Geest van de Heer toe oproept van het grootste belang.

De derde brief van Clara aan Agnes van Praag

In deze brief, gedateerd in 1237 of begin 1238, geeft Clara Agnes bemoediging bij tegenslag en roept haar op tot een positieve houding. Centraal in deze brief staat het thema van Gods inwoning in de mens die liefheeft. Het laatste deel van de brief gaat in op een vraag die Agnes blijkbaar gesteld heeft aangaande de vastenpraktijk van de zusters in San Damiano. Hieruit spreekt de wijsheid en menselijkheid van Clara, die steeds het eigenlijke doel van vasten voor ogen houdt: ruimte scheppen voor in de inwoning van God in de voluit levende mens.

De vierde brief van Clara aan Agnes van Praag

Deze brief is te dateren in de laatste maanden van Clara’s leven, in de zomer van 1253. Het is een afscheidsbrief, geschreven met de hemelse werkelijkheid voor ogen. Aan de hand van het beeld van de spiegel geeft Clara aanwijzingen aan Agnes voor haar gebed en meditatie. Dagelijks kijken in de spiegel die Christus is, zal haar voeren tot de ware contemplatie.

Eerste brief

1Aan de eerbiedwaardige en allerheiligste maagd, vrouwe Agnes,
dochter van de hoogverheven en hoog doorluchtige koning van Bohemen.1In deze eerste Brief begroet Clara Agnes naar haar koninklijke afkomst en spreekt zij haar aan met u. In de latere Brieven zal Clara het koninklijke van Agnes vooral benoemen vanuit Agnes’ verbondenheid met Christus, de Koning, en tutoyeert zij haar als zuster. Voor Agnes zelf, zie de algemene inleiding op de Brieven, blz. 61.
2Clara, onwaardige dienstmaagd van Jezus Christus
en onnutte dienares 2 Lc 17,10 van de vrouwen
die besloten leven in het klooster van San Damiano,
uw in alles ondergeschikte en dienares,
beveelt zich geheel en al met bijzondere eerbied bij u aan
en wenst u toe dat u de glorie van het eeuwige geluk verwerft.
3De faam van uw heilig gedrag en uw zeer eerzame leven
is niet alleen mij ter ore gekomen,
maar heeft zich over bijna heel de aarde wijd en zijd verspreid. 3 Vgl. 1 Tes 1,8; Het besluit van Agnes heeft in de toenmalige wereld grote indruk gemaakt. Dat blijkt onder andere uit een brief van paus Gregorius IX aan Beatrix, de koningin van Castilië, van 5 juni 1235. Het wordt beschreven in het LevCl 7. Zie ook J. Polc, Agnes von Bohemen, 51v.
Daarover ben ik vol vreugde in de Heer en jubel ik het uit.
4En niet alleen ik persoonlijk kan hierover jubelen,
maar alle mensen die in dienst van Jezus Christus treden en verlangen te treden.
5U had immers meer dan anderen kunnen genieten
van staatsie en eerbetoon en wereldse waardigheid,
omdat u wettig gehuwd had kunnen zijn
met de roemruchte keizer, zoals het uw en zijn hoogheid had gepast4Keizer Frederik II, zie de algemene inleiding op de Brieven, blz. 62.
en wat u buitengewone roem had gebracht.
6Maar u hebt dat alles versmaad.
Met heel uw ziel en alle genegenheid van uw hart hebt u liever
de allerheiligste armoede en lichamelijke ontbering gekozen
7door een bruidegom van edeler afkomst te aanvaarden, de Heer Jezus Christus,
die uw maagdelijkheid altijd onbevlekt en ongerept behoedt.
8Wanneer u Hem bemint, bent u kuis,
wanneer u Hem aanraakt, wordt u zuiverder,
wanneer u Hem aanvaardt, bent u maagd.
9Zijn kracht is groter,
zijn edelmoedigheid verhevener,
zijn aanblik mooier,
zijn liefde zoeter
en heel zijn gratie verfijnder.
10U bent reeds gebonden door de omhelzingen van Hem
die uw boezem gesierd heeft met edelstenen
en parels van onschatbare waarde voor uw oren heeft gegeven.
11Hij heeft u geheel omhangen met fonkelende en schitterende juwelen
en u gekroond met een gouden kroon als uitdrukkelijk teken van heiligheid. 5 Sir 45,12; Een kroon is onder andere een teken van bruidschap. In de huwelijksliturgie van de Oosterse kerk krijgen de pasgehuwden een kroon op, in het Westen hoorde de kroon in de liturgie van de professie en de maagdenwijding.
12Dus, allerliefste zuster, of beter: uiterst eerbiedwaardige vrouwe,
want u bent bruid en moeder en zuster van mijn Heer Jezus Christus, 6 Vgl. Mt 12,50; 2 Kor 11,2; Vgl. bij Franciscus 1 BrGel 1,7-12, 2 BrGel 49-53 en de antifoon in OffMH.
13wees, nu u allerschitterendst onderscheiden bent
door de banier van onschendbare maagdelijkheid en allerheiligste armoede,
sterk in de heilige dienst die u begonnen bent
uit vurig verlangen naar de arme Gekruisigde.
14Hij heeft voor ons allen het lijden aan het kruis ondergaan, 7 Vgl. Heb 12,2
Hij heeft ons ontrukt aan de macht van de vorst van de duisternis 8 vgl. Kol 1,13
waarin wij om de overtreding van de stamvader
met boeien gebonden werden vastgehouden,
en ons verzoend met God de Vader. 9 Vgl. Rom 5,10; 2 Kor 5,18-19
15O zalige armoede,
wie haar liefhebben en omhelzen
verschaft ze eeuwige rijkdom!
16O heilige armoede,
wie haar bezitten en naar haar verlangen
belooft God het koninkrijk der hemelen 10 Vgl. Mt 5,3
en biedt Hij zonder twijfel de eeuwige glorie en het zalige leven aan!
17O lieve armoede,
die de Heer Jezus Christus boven al het andere heeft willen omhelzen,
Hij die hemel en aarde regeerde en regeert,
Hij die ook sprak en het was. 11 Ps 33,9; 148,5
18De vossen immers, zegt Hij, hebben holen
en de vogels van de hemel nesten,
maar de Mensenzoon (dat is Christus) heeft geen plek
waar Hij zijn hoofd kan neerleggen, 12 Mt 8,20
maar Hij boog het hoofd en gaf de geest. 13 Joh 19,30; In het Johannesevangelie is de Gekruisigde Christus de verheerlijkte Christus. Vandaar dat geest hier ook wel met een hoofdletter wordt gelezen. Van den Goorbergh & Zweerman, Licht vanuit de verborgenheid: ‘Gekruisigd heeft Hij de Geest overgedragen.’
19Nu dus zo’n goede Heer in de maagdelijke schoot kwam
en veracht, behoeftig en arm in de wereld wilde verschijnen,
20opdat de mensen, die straatarm en behoeftig waren
en gebukt gingen onder een nijpende behoefte aan hemels voedsel,
in Hem rijk zouden worden
door het bezit van het hemels koninkrijk, 14 Vgl. 2 Kor 8,9
21moet u het volop uitjubelen en u verheugen, 15 Vgl. Hab 3,18
vervuld van geweldige vreugde en geestelijke blijdschap.
22Omdat verachting van de wereld u immers
meer behaagd heeft dan eerbetoon,
armoede meer dan vergankelijke rijkdom
en omdat u schatten liever in de hemel dan op aarde bewaard hebt,
23waar ze niet wegroesten en motten ze niet aantasten
en dieven ze niet opgraven en ze niet gestolen worden, 16 Mt 6,20
daarom is uw loon in de hemel allerovervloedigst 17 Mt 5,12
24en hebt u met recht verdiend
zuster, bruid en moeder genoemd te worden 18 Vgl. Mt 12,50; 2 Kor 11,2
van de Zoon van de allerhoogste Vader en van de glorievolle maagd.
25Ik geloof immers vast dat u weet
dat het koninkrijk der hemelen door de Heer
alleen aan armen wordt beloofd en gegeven, 19 Vgl. Mt 5,3; Lc 6,20
want wie iets vergankelijks bemint
verliest de vrucht van de liefde;
26u weet dat het niet mogelijk is God en de mammon te dienen,
want of de een wordt bemind en de ander gehaat
of men zal de een dienen en de ander verachten; 20 Mt 6,24
27u weet dat wie gekleed is, niet kan vechten met wie naakt is,
want wie iets aan heeft waaraan hij kan worden vastgehouden,
wordt sneller ter aarde geworpen;21 Een beeldspraak die de woestijnvaders al gebruikten om de geestelijke strijd te beschrijven. Zie ook het overzicht van Liturgische bronnen, blz. 400. In de franciscaanse traditie wordt ‘naakt de naakte Christus volgen’ een belangrijk motief in verband met de strijd om de armoede, vgl. 1 Cel 15, 2 Cel 12, GrLev II,4.
28en dat men niet glorievol hier in de wereld kan verblijven
en elders heersen met Christus;
en dat een kameel eerder door het oog van een naald kan gaan
dan dat een rijke opklimt naar het hemels koninkrijk. 22 Mt 19,24
29Daarom hebt u uw kleren, namelijk de vergankelijke rijkdom, afgeworpen
om niet totaal te bezwijken onder degene met wie u vecht
en om langs de smalle weg en door de nauwe poort
het hemels koninkrijk te kunnen binnengaan. 23 Vgl. Mt 7,13-14
30Wat een grote en lofwaardige ruil:24Het Latijnse woord voor ruil, commercium, wordt ook gebruikt in de titel van een vroegfranciscaans mysteriespel: Het heilig verbond (sacrum commercium) van de zalige Franciscus met vrouwe armoede, Haarlem 1980.
het tijdelijke verlaten voor het eeuwige,
het hemelse verdienen in plaats van het aardse,
het honderdvoudige ontvangen voor het ene
en het zalige eeuwige leven bezitten. 25 Vgl. Mt 19,29
31Hierom wil ik, zo goed ik kan, uwe uitmuntendheid en heiligheid
in de liefde van Christus nederig smeken 26 Vgl. Fil 1,8
dat u zich in zijn heilige dienst laat sterken,
32groeiend van goed naar beter, van kracht tot kracht, 27 Vgl. Ps 84,8
opdat Hij, in wiens dienst u staat met heel het verlangen van uw ziel,
zo goed is u de verhoopte beloning te verlenen.
33Ik smeek u ook in de Heer, zoals ik kan,
dat u mij, uw dienstmaagd, zij het onnut, 28 Vgl. Lc 17,10
en de andere zusters die u zijn toegewijd en met mij in het klooster verblijven,
wilt blijven gedenken in uw allerheiligste gebeden. 29 Vgl. Rom 15,30
34Mogen wij met de hulp hiervan de barmhartigheid van Jezus Christus verdienen,
opdat wij samen met u verdienen te genieten van het zien van God.
35Het ga u goed in de Heer en bid voor mij. 30 Vgl. 1 Tes 5,25

Tweede brief

1Aan de dochter van de Koning der koningen,
dienares van de Heer der heerscharen, 1 Vgl. Apk 19,16; 1 Tim 6,15
zeer waardige bruid van Jezus Christus
en daarom zeer edele koningin, vrouwe Agnes.2In deze tweede Brief noemt Clara Agnes koninklijk niet vanuit haar afkomst, maar vanuit haar verbondenheid met Christus, de Koning, en tutoyeert zij haar.
2Clara, onnutte en onwaardige dienares van de Arme vrouwen, 3 Lc 17,10
groet jou en wenst je toe
dat je altijd in de hoogste armoede leeft.
3Ik dank de gulle Gever van genade,
uit wie naar wij geloven elke beste gave en ieder volmaakt geschenk uitstromen. 4 Jak 1,17
Hij heeft je gesierd met zulke blijken van deugden
en doen schitteren met de tekenen van zo’n grote volmaaktheid
4dat jij, die een nauwgezette navolgster geworden bent 5 Vgl. Ef 5,1
van de volmaakte Vader, 6 Mt 5,48
het verdient zo volmaakt te worden,
dat zijn ogen niets onvolmaakts in jou meer zien. 7 Vgl. Ps 139,16
5Die volmaaktheid,
waardoor de Koning zelf jou tot zijn gezellin zal nemen
in de hemelse bruidskamer
waar hij glorievol op een troon van sterren zetelt,
is dit:
6met verachting voor de majesteit van het aardse koningschap
en minachting voor het aanbod van een keizerlijk huwelijk
7heb jij je in je wedijver voor de allerheiligste armoede
en in grote nederigheid en allervurigste liefde
gehecht aan de voetsporen van Hem 8 Vgl. 1 Pe 2,21
met wie je welverdiend in een huwelijksband verbonden bent.
8Omdat ik weet dat je overladen bent met deugden,
wil ik je niet overladen met overbodige woorden.
Dus houd ik mijn woordenstroom in,
9hoewel jou vast niets overbodig lijkt van de dingen
waaruit enige troost voor jou kan voortkomen.
10Maar omdat één ding noodzakelijk is, 9 Lc 10,42
smeek ik dringend om dit ene
en vermaan ik je omwille van de liefde van Hem
aan wie je je als heilige en welgevallige offergave hebt opgedragen, 10 Vgl. Rom 12,1
11dat je, jouw voornemen indachtig,
als een tweede Rachel altijd naar je begin kijkt.11De naam Rachel kreeg onder invloed van de uitleg die Hiëronymus aan deze naam geeft de betekenis: die het begin ziet. In verband daarmee werd Rachel in de religieuze literatuur voorgesteld als model van het contemplatieve leven. Het zien van het begin heeft betrekking op Christus, vgl. v. 18-20. Zie hierover A. Holleboom, ‘Als een tweede Rachel’ in FL 71 (1988) 20-29.
Houd je houvast vast, doe wat je doet en geef niet op. 12 Vgl. Hl 3,4
12Je moet met snelle stap, met lichte tred
zonder je voeten te stoten,
zodat je schreden zelfs geen stof laten opwaaien,
13onbezorgd, blij en opgewekt
het pad van de gelukzaligheid voorzichtig gaan.
14Geloof niemand, stem met niets in wat je van dit voornemen wil afbrengen,
wat een struikelblok voor jou op de weg legt, 13 Vgl. Rom 14,13; Ps 140,6
want anders kun je je geloften aan de Allerhoogste 14 Ps 50,14
niet inlossen in die volmaaktheid
waarin de Geest van de Heer je geroepen heeft.
15Maar volg om veiliger de weg van de geboden van de Heer te gaan, 15 Vgl. Ps 119,32
het advies van onze eerbiedwaardige vader, onze broeder Elias, de generale minister.16Broeder Elias was generale minister van 1232 tot 1239. In deze periode moet dus de tweede Brief van Clara aan Agnes geschreven zijn. Clara schrijft positief over hem; zij stelt blijkbaar vertrouwen in hem als het gaat om haar levenswijze. Ook haar jongere zus Agnes waardeert br. Elias, zie het einde van haar Brief aan Clara, blz. 351. Zie over Elias H. Sevenhoven, ‘Het lot van broeder Elias’ in FL 62 (1979) 263-271.
16Stel dat boven de adviezen van anderen
en acht het voor jou kostbaarder dan elk geschenk.
17Maar als iemand je iets anders zegt,
je iets anders suggereert
wat jouw volmaaktheid in de weg staat,
wat in strijd lijkt met je goddelijke roeping,
volg dan diens advies niet op,
ook al ben je hem eerbied verschuldigd,17Met die ‘iemand’ kan Clara paus Gregorius IX bedoelen, met wie Agnes contact heeft over de levenswijze en dus armoede van haar gemeenschap, zie de inleiding op deze Brief.
18maar jij, arme maagd,
omhels Christus, de arme.
19Zie Hem, die voor jou verachtelijk geworden is
en volg Hem,
jij die in deze wereld verachtelijk geworden bent voor Hem.
20Zeer edele koningin, bekijk, overweeg, beschouw jouw Bruidegom
in het verlangen Hem na te volgen.
Hij, de mooiste onder alle mensen, 18 Ps 45,3
is voor jouw heil de armzaligste onder de mannen geworden,
veracht, geslagen en over zijn hele lichaam veelvuldig gegeseld,
stervend onder de benauwenissen aan het kruis.
21Als je met Hem lijdt, zul je met Hem heersen, 19 Rom 8,17; 2 Tim 2,11v
als je met Hem bedroefd bent, zul je met Hem verheugd zijn, 20 1 Kor 12,26
als je met Hem sterft op het kruis van de verdrukking,
zul je met Hem een hemelse woning bezitten
in de luister van de heiligen 21 Ps 110,3
22en zal jouw naam in het boek des levens opgetekend worden 22 Fil 4,3; Apk 3,5
en glorievol zijn onder de mensen.
23Hierom zul je in eeuwigheid en in de eeuwen der eeuwen
deel krijgen aan de glorie van het hemelse rijk
in ruil voor het aardse en voorbijgaande,
aan de eeuwige goederen in ruil voor de vergankelijke
en zul je leven in de eeuwen der eeuwen.
24Het ga jou goed, allerliefste zuster en vrouwe,
omwille van de Heer, jouw Bruidegom,
25en blijf mij met mijn zusters
in je vrome gebeden bij de Heer aanbevelen. 23 Vgl. Hnd 14,22
We verheugen ons over de goede dingen
die de Heer door zijn genade in jou verricht. 24 Vgl. 1 Kor 15,10
26Beveel ons ook zo veel mogelijk bij je zusters aan.

Derde brief

1Aan de voor haar in Christus zeer eerbiedwaardige vrouwe
en boven alle stervelingen beminnenswaardige zuster Agnes,
naar afkomst zuster van de doorluchtige koning van Bohemen,
maar inmiddels zuster en bruid van de hoogste Koning der hemelen. 1 Hl 4,9; Mt 12,50
2Clara, zeer nederige en onwaardige dienares van Christus
en dienstmaagd van de arme Vrouwen
wenst jou de vreugde van het heil in Hem die het heil bewerkt 2 Heb 2,10
en wat men zich maar aan goeds kan wensen.
3Ik word vervuld van grote vreugde over je gezondheid,
over je gelukkige staat en de voorspoedige vorderingen
waarmee je, begrijp ik, doorzet in de wedloop
die je begonnen bent om de hemelse prijs te verwerven. 3 1 Kor 9,24; Fil 3,14
4Ik heradem te meer met grote jubel in de Heer
omdat ik zeker weet dat jij zowel bij mij als bij onze andere zusters
op wonderbare wijze aanvult wat ontbreekt 4 2 Kor 8,14; In Clara’s optiek leven de zusters niet in concurrentie en competitie, maar vullen ze elkaar aan. Zij volgt hiermee de visie van de apostel Paulus op de kerk als Lichaam van Christus: de ledematen hebben elkaar nodig en vullen elkaar aan (1 Kor 12,12-26).
in de navolging van de voetstappen van de arme en nederige Jezus Christus.
5Ik kan mij echt verheugen
en niemand kan zo’n grote vreugde van mij afnemen
6want, al in het bezit van wat ik onder de hemel begeerd heb, 5 Vgl. Hl 3,4
zie ik dat jij,
ondersteund door een wonderbaar voorrecht van wijsheid uit de mond van God zelf,
de listen van de sluwe vijand
en de verderfelijke trots van de menselijke natuur 6 Vgl. Gn 3,1
en de schone schijn die de harten van de mensen gek maakt
op een ontzagwekkende en onvermoede wijze ten val brengt.
7Ik zie dat jij de onvergelijkelijke schat die verborgen ligt 7 Mt 13,44
in de akker van de wereld en van de harten van de mensen
omhelst met nederigheid, met de kracht van het geloof en de omarming van de armoede.
Met die schat wordt dat gekocht waardoor alle dingen uit het niets gemaakt zijn. 8 Vgl. Joh 1,3; ‘dat’ verwijst naar het Woord uit het Johannesevangelie (1,1-18). Dit woord is Christus, het mensgeworden Woord van God. Clara heeft oog voor zijn betrokkenheid bij het ontstaan en bestuur van heel de schepping, zie 1 BrAgn 17. Wie de schat zoekt, verkrijgt Christus, door wie alles ontstaan is (Joh 1,3). In v. 26 komt ‘dat’, illud in het Latijn, weer voor, vertaald met ‘wat’. Omdat het daar gaat over bezitten, kunnen we dit vers verstaan in het licht van v. 7.
8En, om in eigenlijke zin de woorden van de Apostel zelf te gebruiken:
je bent, meen ik, een helpster van God zelf 9 Vgl. 1 Kor 3,9; Rom 16,3
en een steun voor de wankele ledematen
van zijn onuitsprekelijke Lichaam.10Zoals Franciscus in de droom van paus Innocentius de kerk opbouwt en ondersteunt (3 Gez 51,8; 2 Cel 17,6), zo ziet Clara Agnes dat ook doen.
9Wie zegt dat ik niet blij zou mogen zijn
over zulke wonderlijke verheugende dingen?
10Wees ook jij dus steeds blij in de Heer, liefste,
11en mogen bitterheid en nevel je niet omhullen,
o in Christus zeer geliefde vrouwe,
vreugde van de engelen en kroon van de zusters. 11 Vgl. Fil 4,1
12Plaats je geest in de spiegel van de eeuwigheid 12 W 7,26 ,
plaats je ziel in de afstraling van de heerlijkheid,
13plaats je hart in het evenbeeld van Gods wezen 13 Heb 1,3
en vorm jezelf door beschouwing geheel om
in het beeld van zijn godheid. 14 2 Kor 3,18
14Dan zul jij ook zelf ervaren wat de vrienden ervaren
door de verborgen zoetheid te proeven 15 Ps 31,20
die God zelf vanaf het begin bewaard heeft
voor wie Hem beminnen. 16 1 Kor 2,9; Sir 1,10
15En met volledig voorbijgaan aan al die dingen
die in deze bedrieglijke en verwarrende wereld
hun blinde minnaars verstrikken,
moet jij Hem geheel en al liefhebben
die zich geheel voor jouw liefde gegeven heeft.17Vgl. Franciscus’ BrOrde 29.
16Over zijn schoonheid verwonderen zich zon en maan,
aan zijn beloning, zo kostbaar en groots, komt geen einde. 18 Ps 145,3
17Ik bedoel Hem, de Zoon van de Allerhoogste,
die uit de maagd geboren is waarna zij maagd gebleven is.
18Hecht je aan zijn allerzoetste moeder,
die zo’n Zoon heeft voortgebracht.
De hemelen konden Hem niet bevatten 19 Vgl. 1 K 8,27; 2 Kr 2,5
19maar zij droeg Hem
in de kleine beslotenheid van haar heilige baarmoeder
en had Hem op haar jonge schoot.
20Wie zou niet terugschrikken voor de listen van de menselijke vijand
die door de zucht naar kortstondige dingen en bedrieglijke glorie
de mens ertoe drijft tot niets terug te brengen
wat groter is dan de hemel?
21Zie, het is toch duidelijk dat de ziel van de gelovige mens,
door Gods genade het waardigste van de schepselen,
groter is dan de hemel.
22De hemelen met alle andere schepselen
kunnen de Schepper immers niet bevatten, 20 Vgl. 1 K 8,27; 2 Kr 2,5
en alleen de gelovige ziel is zijn verblijf en zetel,
en dit alleen door de liefde die de godvergeten mensen missen,
23naar het woord van de Waarheid:
‘Wie Mij bemint, zal door mijn Vader bemind worden.
Ook Ik zal hem beminnen
en Wij zullen tot hem komen 21 Joh 14,21
en bij hem verblijf gaan houden.’ 22 Joh 14,23
24Zoals dus de glorievolle maagd der maagden
Hem lichamelijk gedragen heeft,
25zo kun jij Hem ook altijd zonder enige twijfel
geestelijk in een kuis en maagdelijk lichaam dragen
door zijn voetstappen te volgen, 23 1 Pe 2,21; Zijn of haar voetstappen, de voetstappen van Christus of van Maria? Het Latijnse woord eius maakt beide vertalingen mogelijk. In deze vertaling is gekozen voor ‘zijn voetstappen’ vanwege de verwijzing naar 1 Pe 2,21, maar ook omdat de navolging van Christus in het hart van Clara’s Leefmodel staat (RegCl 6,3).
vooral zijn nederigheid en armoede.
26Dan omvat je Hem
door Wie zowel jij als alle dingen omvat wordt. 24 Vgl. W 1,7; Kol 1,17
Dan bezit je wat je ook vaster zult bezitten25Zie de voetnoot bij v. 7.
dan alle andere voorbijgaande bezittingen van deze wereld.
27Hierin komen sommige wereldse koningen en koninginnen bedrogen uit;
28hoewel hun trots en hoogmoed tot in de hemel opklimmen
en hun hoofd de wolken raakt 26 Js 14,11-15
eindigen zij tenslotte op de mesthoop. 27 Vgl. Job 20,6-7a
29
29Over die dingen echter
die jij mij onlangs hebt gevraagd jou mee te delen,
30welke namelijk de feesten zijn
die onze zeer glorievolle vader, de heilige Franciscus,
ons heeft vermaand speciaal te vieren
zo mogelijk met afwisseling van spijzen,
meen ik jou, lieve zuster, te moeten antwoorden,
maar ik denk dat jij dat al min of meer goed inschat.
31Jij weet toch, verstandig als jij bent,
dat ieder van ons die gezond en sterk is
zowel op weekdagen als op feestdagen
alleen de spijzen van de veertigdagentijd28Spijzen van de veertigdagentijd betekent geen vlees, eieren of melkproducten. Zie Freeman, Clarissen, 63-106 en C. Walker Bynum, Holy Feast and Holy Fast. The Religious Significance of Food to Medieval Women, Berkeley 1987. eet,
32behalve de zwakke en zieke zusters
voor wie hij ons vermaande en opdroeg
zo fijngevoelig mogelijk te zorgen met alle mogelijke spijzen,
33Elke dag vasten wij,
behalve op zondag en met Kerstmis.29De grondregel voor vasten luidt: vasten wanneer de Bruidegom niet bij zijn vrienden is; niet-vasten wanneer hij aanwezig is (Mc 2,18-20). Zondag is het feest van de verrijzenis van de Heer, Kerstmis is het feest van de geboorte van de Heer.
Op die dagen moeten wij tweemaal eten.
34En op donderdag in de gewone tijden
kan ieder daar zelf in beslissen,30Donderdag is de dag van het Laatste Avondmaal van de Heer en daarom na de zondag de minst geschikte dag om te vasten.
zodat wie niet wil, niet verplicht is te vasten.
35Toch vasten wij die gezond zijn dagelijks,
behalve op zondag en met Kerstmis.
36Heel de paasweek, zoals de zalige Franciscus schrijft,
en op de feesten van de heilige Maria en van de heilige apostelen
zijn wij ook niet verplicht te vasten,
behalve als deze feesten op een vrijdag vallen.31Vrijdag is de dag van de kruisiging van de Heer en daarom altijd een vastendag.
37En zoals eerder gezegd is,
eten wij die gezond en sterk zijn
altijd de spijzen van de veertigdagentijd.
38Maar omdat ons lichaam niet een lichaam van ijzer is,
noch onze kracht een kracht van steen, 32 Job 6,12
39omdat wij juist broos zijn
en geneigd tot elke lichamelijke zwakheid,
40vraag en smeek ik jou in de Heer, allerliefste,
om je wijselijk en verstandig terug te trekken
van die onverstandige en onmogelijke strengheid van onthouding
waarop jij je, naar ik weet, gestort hebt.33‘Gestort’ is de vertaling van het Latijnse woord agressam. Ons woord agressief is van die stam afgeleid.
41Dan zul je leven en als levende mens
de Heer loven, 34 Js 38,19; vgl. Sir 17,27
de Heer jouw redelijke eerbetoon brengen 35 Rom 12,1
en jouw offer zal altijd met zout bereid zijn. 36 Lv 2,13; vgl. Kol 4,6
42Het ga jou altijd goed in de Heer,
zoals ik vurig wens dat het mij goed mag gaan.
Beveel mij en mijn zusters in jullie heilige gebeden aan.

Vierde brief

1Aan de andere helft van haar ziel
en aan de schrijn van haar hartgrondige, bijzondere liefde,
aan de doorluchtige koningin,
de bruid van het Lam, de eeuwige Koning, 1 Apk 21,9
aan vrouwe Agnes, haar allerliefste moeder
en te midden van alle andere dochters haar speciale dochter.
2Clara, onwaardige dienstmaagd van Christus
en onnutte dienares van zijn dienaressen 2 Lc 17,10
die met haar verblijven in het klooster San Damiano te Assisi,
3groet je en wenst je toe dat je met de andere allerheiligste maagden
voor de troon van God en van het Lam een nieuw lied zingt
en dat je het Lam volgt, waar het ook gaat. 3 Apk 14,3-4
4O moeder en dochter, bruid van de Koning van alle eeuwen, 4 vgl. Mt 12,50; 2 Kor 11,2
verbaas je niet dat ik jou niet zo vaak geschreven heb
als jouw en mijn ziel even graag verlangden en vurig wensten,
5en geloof beslist niet dat het vuur van de liefde voor jou
minder teder brandt in de schoot van je moeder.
6Het lukte niet eerder omdat er geen boden waren
en de wegen, zoals je weet, onveilig waren.
7Nu echter, terwijl ik aan jou, liefste, schrijf,
verheug ik me met jou en jubel ik om jou
in de vreugde van de Geest, 5 1 Tes 1,6
bruid van Christus,
8want zoals die andere allerheiligste maagd, de heilige Agnes, heb jij je,
na afwijzing van alle schone schijn van deze wereld,
op wondere wijze verloofd met het onbevlekte Lam, 6 1 Pe 1,19; Clara zinspeelt op de heilige martelares Agnes van Rome omdat Agnes van Praag haar naamgenote is. De martelares wordt in de liturgie en in de kunst dikwijls verbonden wordt met een lam (agnus). Vandaar ook de toespelingen op beelden uit de Apokalyps (v. 1 en 3) en de citaten uit het officie van het feest van de heilige Agnes op 21 januari.
dat de zonden van de wereld wegneemt. 7 Joh 1,29
9Werkelijk gelukkig de mens aan wie het gegeven wordt
deel te krijgen aan dit heilig gastmaal 8 Vgl. Lc 14,15; Apk 19,9
opdat hij met alle liefde van zijn hart aan Hem gehecht raakt.
10Zijn schoonheid bewonderen alle zalige hemelmachten zonder ophouden,
11zijn liefde wekt liefde,
Hem aanschouwen verkwikt,
zijn vriendelijkheid vervult,
12zijn tederheid verzadigt,
Hem gedenken schenkt teder licht,
13zijn geur wekt doden tot leven
en Hem in glorie zien
maakt alle inwoners van het Jeruzalem van boven gelukkig,
14omdat hij de glans van de eeuwige heerlijkheid is, 9 Heb 1,3
de afstraling van het eeuwige licht
en een spiegel zonder vlek. 10 W 7,26
15Kijk dagelijks in deze spiegel,
o koningin, bruid van Jezus Christus, 11 Vgl. 2 Kor 11,2
en spiegel daarin voortdurend je eigen gezicht,
16opdat je jezelf zo geheel van binnen en van buiten mooi maakt,
je met kleurige kleding bekleedt en omhult 12 Ps 45,10
17en je mooi maakt met de bloemen en de gewaden van alle deugden,
zoals het de allerliefste dochter en bruid van de hoogste Koning past.
18In deze spiegel weerkaatsen de zalige armoede,13De spiegel toont Clara niet alleen haar eigen gezicht. Het woord betekent ook het ‘lichtende voorbeeld’ waaraan zij zich spiegelen kan.
de heilige nederigheid en de onuitsprekelijke liefde,
zoals je met Gods genade in heel deze spiegel kunt aanschouwen.
19Ik zeg je: let op het begin van deze spiegel, de armoede van Hem
die in een kribbe gelegd is en in schamele doeken gewikkeld. 14 Vgl. Lc 2,12
20O wonderlijke nederigheid, o verbijsterende armoede!
21De Koning van de engelen, de Heer van hemel en aarde 15 Vgl. Mt 11,25
wordt in een kribbe neergelegd. 16 Vgl. Lc 2,7
22Overweeg in het midden van deze spiegel de heilige nederigheid,
de zalige armoede, de ontelbare inspanningen en ongemakken
die Hij doorstaan heeft voor de verlossing van het menselijk geslacht.
23Beschouw ten slotte aan het einde van die spiegel
de onuitsprekelijke liefde
waardoor Hij op de kruisboom wilde lijden
en daar de meest schandelijke soort dood wilde sterven.
24Vandaar spoorde de spiegel zelf, op het kruishout geplaatst,
de voorbijgangers aan dit te overwegen, met de woorden:
25‘O jullie die voorbijkomen,
kijk allemaal aandachtig: is er lijden zoals mijn lijden?’ 17 Kl 1,12
26Laten wij Hem die roept en kermt,
als uit één mond en in één geest antwoorden:
‘Ik zal aan u blijven denken en mijn ziel zal in mij wegkwijnen.’ 18 Kl 3,20
27Daarom zul je door de brand van deze liefde
steeds meer in vuur en vlam raken,
o koningin van de hemelse Koning!
28Als je bovendien zijn onzegbare attenties,
zijn eeuwige rijkdom en eer beschouwt
29zul je smachtend van al te groot hartsverlangen en liefde uitroepen:
30‘Trek mij mee achter U aan,
wij zullen lopen in de geur van uw reukzalven, 19 Hl 1,2-3
hemelse Bruidegom.
31Ik zal lopen en niet opgeven
tot U mij binnenleidt in de wijnkelder, 20 Hl 2,4
32tot uw linkerarm onder mijn hoofd ligt
en uw rechterarm mij gelukkig omhelst,
tot U mij kust met de gelukkigste kus van uw mond.’ 21 Hl 2,6; 8,3; 1,1
33Blijf, als je in deze beschouwing geplaatst bent,
aan je kleine arme moeder denken
34in de wetenschap
dat ik de gelukkige herinnering aan jou
onuitwisbaar heb neergeschreven
op het schrijfplankje van mijn hart,22 Vgl. Spr 3,3; 2 Kor 3,3
want ik heb jou lief boven allen. 23In de Bijbel worden tegenover de stenen tafelen van de wet (Ex 24,12) de tafelen van het hart van levende mensen (2 Kor 3,3) geplaatst. Zie ook Ez 11,19 en 36,26.
35Wat nog meer?
Laat de taal van het vlees zwijgen in de liefde voor jou
en laat de taal van de geest spreken.
36O gezegende dochter, omdat de taal van het vlees
de liefde die ik voor jou heb
op geen enkele manier ten volle kan uitdrukken,
37smeek ik je dat je wat ik ten halve geschreven heb
welwillend en eerbiedig opvat
en daarin tenminste de moederlijke genegenheid opmerkt
waardoor ik voor jou en jouw dochters
elke dag met een gloed van liefde geraakt word.
Beveel mij en mijn dochters in Christus zo veel mogelijk bij hen aan.
38Op hun beurt bevelen mijn dochters zelf,
maar vooral de zeer wijze maagd Agnes, onze zuster,24Agnes, de jongere zus van Clara, heeft zich al snel na Clara’ s vlucht uit het ouderlijk huis bij haar aangesloten. Volgens Kron24Gen werd Agnes vanuit San Damiano uitgezonden naar Florence en keerde ze later naar San Damiano terug. Zie haar Brief aan Clara, blz. 349.
zich zoveel zij kunnen in de Heer bij jou en jouw dochters aan.
39Het ga je goed, liefste dochter, met jouw dochters,
tot voor de troon van heerlijkheid van de grote God,
en bid voor ons. 25 Vgl. Tit 2,13; 1 Tes 5,25
40De brengers van deze brief, onze allerliefste broeders
Amatus, bemind bij God en bij de mensen, 26 Sir 45,1 en Bonagura,
beveel ik met deze brief zoveel ik kan in jouw liefde aan.
Amen.

Download

? MB
(fixed PDF for print)
? MB
(refloatable epub 3.0)
Ondersteund door:

Op dit boek is een Creative Commons Attribution 4.0 International licentie van toepassing (CC BY).

Verdieping

The Fruitfulness of Virginity

Bibliografische gegevens

Titel:The Fruitfulness of Virginity : Spiritual Motherhood in Clare of Assisi’s Third Letter to Agnes of Prague
Auteur:Rebecca Braun
Gepubliceerd in:
Franciscan Connections: The Cord 65 (2015) 1, 27-30 Het artikel is in dit tijdschrift gepubliceerd onder de titel: Clare as Mother : Spiritual Motherhood in Clare of Assisi’s Third Letter to Agnes of Prague

Samenvatting

Wat is liefhebben? Uitgaand van een centraal fragment uit de derde brief van Clara aan Agnes van Praag, verkent dit artikel de manier waarop een leven van liefde tot bloei kan komen in de context van een celibatair kloosterleven – een liefde die in haar onbaatzuchtige grenzeloosheid kan voeren tot een omvattend geestelijk moederschap.

Introduction

To take a vow of chastity seems to mean to renounce motherhood. It may even seem, to some, to mean a limitation in one’s possibilities of forming loving and intimate relationships. In the life of Clare of Assisi, however, we see something very different. This is a woman who lived her life in vows of obedience, poverty, and chastity, and yet was called a mother of many and also understood herself as such.1See e.g. 4LAg 1.4.33.36-39, TestCl 79, BlCl 6, LCl 15.

In Clare’s third letter to Agnes of Prague, she gives us a glimpse of how this motherhood can take shape in a human soul. Using Mary as an example, she shows Agnes (and consequently us) what it means to love without limitation and in this way to become a dwelling place for God. This is a love that involves our whole being, body, heart, and soul. Nothing is excluded, nothing can be kept behind for ourselves. In our humility and poverty, God’s boundless love can take possession of us.

After first discussing the verses 12-28 of Clare’s third letter to Agnes in the light of this theme, this article then sketches what this can mean for the fruitfulness of a life lived in chaste or virginal love.

The Text

Place your mind in the mirror of eternity, place your soul in the brilliance of glory, place your heart in the figure of the divine substance and transform your whole self through contemplation into the image of the Godhead Itself, so that you too may feel what friends feel in tasting the hidden sweetness that God Himself has reserved from the beginning for His lovers.23LAg 12-14. Translation of this and following texts of Clare of Assisi by the author. Cf. The Lady. Clare of Assisi: Early Documents. Revised Edition and Translation by Regis J. Armstrong, O.F.M. Cap. (New York: New City Press, 2006), 51-52.

In spite of the dualist tendency that has always been present in the history of Christianity, in this text Clare does something quite different. Her roadmap of contemplation is described in a sequence of three steps: place your mind, your soul, your heart in… In the mirror of eternity, in the brilliance of glory – indeed in God Himself. This triad of mind, soul, and heart excludes nothing. It is your whole self that is by this means transformed into the image of the Godhead Itself. That this ‘whole self’ is not to be interpreted as being merely spiritual becomes apparent in what follows, where Clare tells us what this contemplation will lead to. Feeling, indeed tasting the hidden sweetness that God has reserved for His lovers. Body and soul are united in the contemplation of God.

In this and also the following passages, Clare is playing with the image of containing and being contained, encompassing and being encompassed. In inviting us to place our mind, soul and heart in God, she is in fact inviting us to do what is already a reality: to allow ourselves to be encompassed by God, Him by whom you and all things are encompassed.3See 3LAg 26. What she is thus inviting us to do, is to become aware of this reality. Aware of the love that brought us into being and from the beginning is awaiting our loving response.

And having completely passed over everything which in a deceitful and confusing world entangles its blind lovers, love Him totally who gave His whole self for your love, at Whose beauty sun and moon wonder, Whose rewards and their value and magnitude have no end.43LAg 15-16.

And yet to become truly aware, indeed imbued with the knowledge of this divine love is not so easy as all that. Clare here sketches a contrast between the lovers of God, and the blind lovers of the world. Those who are entangled by the deceit of the world have become blind to the reality of God. Rather than being encompassed, they are entangled, and however free they may think they are, in fact they are trapped in a world of their own making. The choice for God is one that a person must make in her totality, with her whole self, for it is not possible to serve both God and Mammon.5Cf. Mt. 6: 24. See also 1LAg 26. In making such a complete and undivided choice, all compromise is impossible. Everything that might divide the heart must be completely passed over.

The reason Clare gives for this is simple: Christ gave His whole self for your love, therefore you are called to give no less. Here Clare pauses a moment to marvel with us at how incredible this is: that He at Whose beauty sun and moon wonder should give Himself so completely for the sake of no other reward than our love. Our love, which seems so scanty and is so often misdirected, but which in this light must be something great, indeed. This, the return of a love which gave itself so completely for us, seems to be the very least we can do, and yet at the same time demands everything of us.

I am speaking of Him, the Son of the Most High, whom the Virgin brought to birth and after His birth remained a virgin. Cleave to His most sweet mother, who brought forth such a Son, Whom the heavens could not contain, and yet she carried Him in the small confines of her holy womb and held Him on her girl’s lap.63LAg 17-19.

Clare immediately proceeds to offer us Mary as an example of this love of an undivided heart. Mary, both virgin and mother, is the ultimate image of the greatness that the grace of God, in love, can bring about in a human being. The Son of God, whom even the heavens could not contain, allowed himself to be encompassed by her body and held on her lap. This is the paradoxical language of faith, and ultimately of love: that He who is greater than the heavens and in Himself encompasses all that is, should Himself be encompassed in the confines of a human body.

Who would not abhor the ambush of humanity’s enemy, who through the pride of momentary and deceptive glories forces to reduce to nothing that which is greater than heaven? See, it is already clear that through the grace of God the most worthy of the creatures, the soul of the faithful person, is greater than heaven, for the heavens with all the other creatures could not contain the Creator, and only the faithful soul is His dwelling place and seat, and this only through the love that the ungodly lack, as the Truth says: Whoever loves me shall be loved by my Father, and I too shall love him, and We shall come to him and make Our dwelling place with him.73LAg 20-23.

What Clare has said of Mary, she then immediately also applies to every person of faith. The soul of the faithful person must be, and indeed clearly is greater than heaven, for it is the dwelling place of Him Whom the heavens with all the other creatures could not contain. And the only thing that makes this possible is love. It is thus in love that true human greatness is to be found – and not in the momentary and deceptive glories of the world through which this soul is reduced to nothing, its very existence denied.

Thus as the glorious Virgin of virgins did materially, so you too, by following her footsteps, especially those of humility and poverty, in a chaste and virginal body can without any doubt always carry him spiritually, encompassing Him by whom you and all things are encompassed, possessing that which, in comparison with the other transitory possessions of this world, you will possess more securely. In this certain worldly kings and queens are deceived, whose pride may have been allowed to climb to heaven and whose heads may touch the clouds, in the end they are carried off like dung.83LAg 24-28.

The love that allows our heart to become a dwelling place for God can take root and grow in us when we direct our feet on the path of humility and poverty, just as the Virgin Mary did. In these short sentences Clare draws a balanced picture, in which neither material nor spiritual aspects are overemphasized. We are given the assurance of carrying him spiritually, as distinct from Mary’s material motherhood. And yet it is in a chaste and virginal body that we will do this – this love is more than a state of mind or heart, it is a state of being, in which all that we are is taken up and turned into this dwelling place for God. On the path of humility and poverty we discover the emptiness in ourselves that can only be filled by the One who created us. We learn to pause in our attempts to fill our emptiness ourselves, learn to endure and await, and so become chaste and virginal in our love.

This manner of encompassing and possessing is very real and concrete, and yet totally different from possession in a material sense. Those transitory possessions of this world, however securely we may think we possess them, are indeed transitory and can be taken from us at any time. When we encompass God by becoming a dwelling place for Him in our love, our only possession will be God’s own humility, poverty, and love – or perhaps we could say that we ourselves are possessed by God in this. And this possession is eternal. This is the great and praiseworthy exchange that Clare is inviting us to: rather than to possess earthly riches and pride that climbs to heaven, to possess blessed eternal life through our humility, poverty and love.9See 1LAg 30.

Virginal Love

In emphasizing the totality and the unity of the person in her love of God, Clare makes it clear that the choice is absolute and all compromise is impossible. Either we love completely, without reservations and unconditionally, or we opt for the deceptive security of transitory possessions – whether these are objects or people, or indeed God Himself. For a love that is not chaste (or virginal) is a love that attempts to possess the other and so reduces the other to an image, something we can grasp and understand. This love is barren, because in it we never truly encounter the other as he or she is, but only see the image of our desires that we are projecting on the other.

Yet with her recurrent reminders of the blind love of the world, Clare shows us that it is by no means self-evident that we love in this complete and undivided way. It is easy enough to be deceived by the entanglements of the world, the images that are presented to us daily of what love is, and indeed our own hopes and dreams. In our desire to ‘be someone’ we allow momentary and deceptive glories to take the place of the reality of the human soul. In our minds we reduce to nothing that which is in fact greatest of all, simply because it is intangible, while the images that are presented to us seem so real and attainable. But in this dependence on our own strength and ability to ‘make ourselves’ we are each in fact building a lonely tower of Babel that may touch the clouds, but will never reach as far as heaven. We will never attain true encounter, either with God or with the people around us.

The alternative is this: that we follow in the footsteps of Mary and love without self-interest, without any attempt to possess the other. This is a virginal love – a poor love also, in the sense that it expresses the very essence of poverty: to have nothing of one’s own. Even this love itself does not belong to the person in whom it comes to life, rather the person who lives it no longer belongs to herself, but in this love to God.

To love so completely goes against every natural tendency of self-preservation. The safer path seems to be to build in some security for ourselves. To say: I will love to a certain extent, but also build in an escape route in case it becomes too dangerous or painful to continue to love. To give a part of oneself to the other, but keep some other part securely to oneself, in case the other cannot be trusted after all. Every instinct tells us that this is the way it must be, because if we let ourselves be swept away completely in this love, will we not be left with nothing?

But precisely this is where transformation can take place: where we realize we are left with nothing of our own. That we do not belong to ourselves, but this very moment receive our life’s breath from the One Whose love is our life. In the annihilation of all that we thought we were and all the images of ourselves that offered us our supposed security, we become the space in which Love itself can come to life. When, with Mary, we realize and accept our smallness and poverty, the door is opened for this virginal love to be a love without bounds, precisely because we let our own self-imposed boundaries be swept away.

Virginal love is boundless love, precisely because it is not concerned with itself and its own smallness. It is not concerned with itself at all, but only with the other. It is concerned only with who this unique other is in truth – in God. Virginal love sees God everywhere and in everyone, because it sees with the eyes of God’s love. Virginal love is in an important sense also helpless. Transfixed by the beauty of the One it loves, it at the same time knows that this beauty is untouchable, that any attempt to lay claim to it would immediately destroy it. Humble and poor, it offers itself as a vessel for a love too great to contain.

Spiritual Motherhood

In joining Mary in her fiat, her ‘let it be’ to her own smallness and God’s greatness, we can carry and encompass Him by whom we and all things are encompassed. Our soul becomes His dwelling place and seat in this world. In this sense, we follow in the footsteps of Mary in becoming mother of the Son of the Most High, letting Him be born in our heart.

But there is another important consequence of this boundless, virginal love. For not only does it bear fruit in ourselves, but this manner of living and loving inevitably also has an effect on the people we meet. The more we allow love to take up its abode in us and the more we become empty of ourselves and full of this love which in no way belongs to us, the more we will see others with the eyes of this love. We will see others who are perhaps entangled by a deceitful world, and though powerless to help them ourselves, we yet will see them with the eyes of love. And in this gaze, reflection of God’s gaze on each of His creatures, in which the other is seen and accepted as the unique and beloved person he or she is, the other may perhaps discern a never before suspected space, breathing room to simply be oneself.

Our gaze of love can open the door for others to also begin to discover their Creator as the love of their lives. In loving another with the boundless love which sees God in the other and entrusting ourselves to this love, the other can also begin to trust this truth deep within him- or herself. In this way we become participants in the birth of God in the other, or in other words: the birth of the other in God.

This is another dimension of spiritual motherhood which, although not explicitly mentioned in the text discussed, forms the broader context in which it was written. Clare writes to Agnes – it is especially later in their relationship that she does this explicitly – as a mother to a beloved daughter.10See 4LAg 1.4.36.37.39. By also reversing the image, Clare moreover indicates that the relationship is reciprocal: one can simultaneously be both mother and daughter. As Clare’s love for Agnes opens up the space in which Agnes can discover her true being and ground in God’s love, so Agnes’s love for Clare makes it possible for her to likewise discover and live her divine vocation on an ever deepening level.

That this love of Clare’s is boundless is clear in the wording of her fourth letter to Agnes. She writes to her who is half of her soul and the special shrine of her heart’s deepest love.114LAg 1. There is no limit to this love, nor indeed any reason to limit it, for this love is God Himself who has made His dwelling place in these two women. In her poverty, in the realization that she is nothing in herself and receives all from God, Clare has become a space in which love can live and flow out unhindered. Others recognized this in her and discovered this as a space in which they, too, could come to life and truly be themselves as they were in God’s eyes. In this way Clare became the mother of many, not only of the community of San Damiano but also of the people from Assisi and beyond who came to her for aid. Virginal love bore fruit in her, as it can in all those who dare to travel a similar path.

Download

? MB
(fixed PDF for print)
? MB
(refloatable epub 3.0)
Ondersteund door:

Op dit boek is een Creative Commons Attribution 4.0 International licentie van toepassing (CC BY).

De Naakte strijd

Bibliografische gegevens

Titel:De naakte strijd
Auteur:Rebecca Braun
Gepubliceerd in:
Franciscaans Leven 95 (2012) 2, 65-73

Samenvatting

In haar eerste brief aan Agnes van Praag gebruikt Clara het beeld van het gevecht met een naakte tegenstander: als je zelf iets aanhebt waaraan je kan worden vastgepakt, verlies je de strijd. Dit artikel verkent de betekenis van kleding en naaktheid bij Clara en haar tijdgenoten, delft naar de bronnen van dit beeld en zoekt, met verwijzing naar recentere auteurs als Dag Hammarskjöld en Søren Kierkegaard, naar de fundamentele zin die het beeld van de naakte strijd ook voor ons vandaag heeft.

Naaktheid en armoede

De kleren maken de man, of de vrouw – zo wil het bekende gezegde althans. Met onze kleding kunnen wij tot uitdrukking brengen wie wij zijn, of willen zijn. We presenteren onszelf aan de wereld. Maar dit is in feite al vanuit een luxepositie gedacht, want kleding is ook een eerste levensbehoefte: een bescherming van het kwetsbare lichaam tegen de elementen. Zonder kleding ben je onbeschermd, ook ten opzichte van de blikken van je medemensen. Je kunt niets verbergen, bent in al je kwetsbaarheid blootgesteld aan de wereld. Je kunt je niet anders voordoen dan je bent.

Zo bezien is het niet verwonderlijk dat Clara van Assisi en haar tijdgenoten naaktheid als beeld aanwenden voor de evangelische armoede waar zij voor willen kiezen. ‘Naakt de naakte Christus volgen’ was het ideaal dat hun voor ogen stond. Een armoede die weerloos maakt en geen enkele schijn hoeft op te houden.

Het verband tussen naaktheid en armoede bij Clara wordt nog wel het meest duidelijk in haar eerste brief aan Agnes van Praag, waarin zij het beeld aanhaalt van het gevecht met een naakte tegenstander: als je zelf iets aanhebt waaraan je kan worden vastgepakt, verlies je de strijd. Je kleding is in deze context ‘de vergankelijke rijkdom’. Heb je die afgelegd, dan kun je de strijd aanbinden en wie weet overwinnen. Maar hoe leg je deze kleding, deze rijkdom af die je toch zo hard nodig hebt om je vege lijf te beschutten? En om welke strijd gaat het eigenlijk? Met wie vechten wij?

Kleding en naaktheid

Het belang dat kleding voor Clara heeft in de navolging van Christus is in haar geschriften duidelijk terug te vinden. In haar Levensvorm volgt zij wat betreft de voorschriften voor de kleding van de zusters in grote lijnen de al bestaande Regels, m.n. die van Franciscus. Maar hier is één belangrijke uitzondering op, waar Clara’s eigen stem krachtig doorklinkt:

En om de liefde van het allerheiligste en zeer beminnelijk kind, dat, in armelijke doeken gewikkeld, in een kribbe was neergelegd, en van zijn allerheiligste moeder, vermaan ik mijn zusters, smeek ik hen en spoor hen aan dat zij altijd goedkope kleren dragen. 1RegCl2,25; vertalingen genomen uit: A. Holleboom, P. van Leeuwen, S. Verheij, Clara van Assisi. Geschriften Leven Documenten, Haarlem 1996.

Clara herinnert vaker aan de armoede van het kind in de kribbe, zoals hier in haar Testament:

[…] omwille van de liefde van God, die arm in een kribbe is gelegd, die arm in deze wereld heeft geleefd en die naakt op het kruis is achtergebleven. 2TestCl45.

En ook in haar vierde brief aan Agnes, waar zij een duidelijk contrast schetst tussen de rijke kleding en gewaden van de deugden waar zij Agnes toe aanspoort zich in te hullen, en de armzalige doeken waarin het Christuskind gewikkeld werd:

Kijk iedere dag in deze spiegel, o koningin, bruid van Christus, en spiegel daarin voortdurend je gelaat om zo jezelf geheel, innerlijk en uiterlijk, mooi te maken, gekleed in kleurig geborduurde kleding. Zo maak jij je mooi met de bloemen en gewaden van alle deugden, zoals het je past, dochter en zeer geliefde bruid van de hoogste Koning. In deze spiegel weerspiegelen zich de zalige armoede, de heilige nederigheid en de onuitsprekelijke liefde, zoals je met Gods genade in heel deze spiegel kunt aanschouwen. Daarom zeg ik je: Reik met aandacht naar het begin van deze spiegel, de armoede van Hem die in een kribbe is gelegd en in armzalige doeken gewikkeld.34BrAgn15-19.

Kleding was Clara niet om het even, zoals het misschien wel niemand om het even kan zijn. In haar tijd was kleding een duidelijk kenteken van maatschappelijke status. De rijken konden zich fijne, dure stoffen veroorloven, terwijl de armsten misschien maar een enkel stel kleding hadden van ruwe stof. Clara spoort haar zusters duidelijk aan om hierin het lot van de armen te delen. Clara was als dochter van een adellijke familie goed bekend met rijke kleding, en dat geldt ook voor de koningsdochter Agnes aan wie zij haar brieven schrijft. En zij besefte ook heel goed, dat de werkelijke schoonheid van de mens niet door zulke uiterlijkheden bepaald wordt, maar dat wij ons mooi maken door de gewaden van de deugden aan te trekken, ons steeds te spiegelen in Christus en Hem na te volgen in zijn armoede.

Geboorte, leven en sterven van Christus zijn getekend door die armoede.4 Zie TestCl45. Waar Hij aan het begin van zijn leven nog in armelijke doeken werd gewikkeld, bleef Hij op het eind van zijn leven naakt op het kruis achter. Deze naaktheid is de ultieme armoede; naaktheid en armoede worden in deze context synoniem. Het is deze armoede waar Clara met hart en ziel voor kiest. Het is een innerlijke realiteit die zij ook uiterlijk wil uitdrukken, door eenvoudige, goedkope kleding te dragen.

Het is binnen deze context dat Clara tegenover Agnes het beeld gebruikt van de naakte strijd, om de evangelische weg die deze is opgegaan te beschrijven.

Ik geloof vast dat u tot dit inzicht bent gekomen, namelijk: het rijk der hemelen wordt door de Heer alleen aan de armen beloofd en geschonken, want als men iets vergankelijks bemint, laat men de vrucht van de liefde verloren gaan.
Men kan niet God en de mammon dienen, want men zal of de een liefhebben en de ander haten, of de een dienen en de ander verachten.
Iemand die kleren aan heeft, kan niet vechten met iemand die naakt is, want degene die iets aanheeft waaraan hij kan worden vastgehouden wordt eerder op de grond geworpen.
Men kan niet luisterrijk leven in de wereld en in het rijk der hemelen met Christus heersen. Een kameel kan immers eerder door het oog van een naald gaan dan dat een rijke binnendringt in het rijk der hemelen.
Daarom hebt u uw kleren, namelijk de vergankelijke rijkdom, afgelegd om goed in staat te zijn niet te bezwijken voor degene die met u vecht. Zo kunt u langs de smalle weg en door de nauwe poort het rijk der hemelen binnengaan.51BrAgn25-29.

Clara is heel stellig in haar bewoordingen. Men kan niet God en de mammon dienen. Iemand die kleren aan heeft kan niet vechten met iemand die naakt is. Heb je je kleren niet afgelegd, dan hoef je het strijdperk niet eens te betreden – je hebt al verloren. Als je overwint, dan is de beloning het rijk der hemelen, dat aan de armen beloofd is. Maar de weg is smal en de poort is nauw. Met deze woorden, waarmee Clara de Bergrede (Mt. 5-7) doorkruist, laat zij duidelijk zien: het is geen vanzelfsprekendheid dat je er komt, dat je overwint – het vraagt integendeel een opperste inspanning.

In bredere franciscaanse kring

In de geschriften van Franciscus komt dit beeld van het naakte gevecht niet voor. Wel enkele malen bij Thomas van Celano, wanneer hij over Franciscus schrijft. Zowel in de context van het verhaal van Franciscus die ten overstaan van zijn vader en de bisschop zijn kleren uittrekt, als wanneer het gaat over de dood van Franciscus, waarbij hij zich naakt op de grond liet leggen, zegt Celano uitdrukkelijk dat Franciscus ‘naakt met de naakte(n) (vijand) strijdt’.6Vgl. 1Cel15 en 2Cel214. Zie ook 2Cel12 en 194, waar het meer algemeen gaat over naaktheid als een symbool en houding van overgave aan Christus, en 2Cel83, waar het ook gaat over het naakte gevecht, hoewel minder direct.

Begin en einde van Franciscus’ verhaal worden zo gemarkeerd door het afleggen van zijn kleding. Aan het begin van zijn bekering een ingrijpend en dramatisch gebeuren, niet minder doordat Franciscus als zoon van een lakenkoopman altijd goed gekleed was geweest en veel aandacht had voor zulke uiterlijkheden. In het afleggen van zijn kleding ten overstaan van zijn vader en de bisschop nam hij definitief afstand van zijn vader, en daarmee van zijn sociale positie en erfenis, en nam zijn toevlucht tot de kerk, als boeteling.7Raoul Manselli, Franciscus van Assisi, Helmond 1992, p. 58. Onder de ogen van de toegelopen menigte ontdeed Franciscus zich van zijn kleren, waarna de bisschop zijn mantel om hem heen sloeg. Wellicht ook onder de ogen van Clara? De scene speelde zich af op wat nu het San Rufino-plein heet, en waar het huis van Clara’s familie aan grensde. En al zou ze het niet met eigen ogen gezien hebben, de toen ca. 12-jarige Clara zal de verhalen zeker gehoord hebben.

De beginnende franciscaanse broeder- en zusterschap neemt, met hun tijdgenoten, het beeld op dat het evangelisch leven omschrijft als het in naaktheid navolgen van de naakte Christus. Ook Bonaventura haalt het aan in zijn uiteenzetting over de Regel van de Minderbroeders, waarbij hij nadrukkelijk het verband legt tussen armoede en naaktheid.8Bonaventura, Expositio super Regulam FF. Min. Cap. I,2 en IV, 14.

Het habijt van Franciscus is in de vorm van een kruis. Voor Franciscus en zijn volgelingen betekent het leven als minderbroeder of arme zuster het aantrekken van het kruis van Christus – Christus, die naakt op het kruis is achtergebleven.9Zie TestCl45. Zouden we dan niet kunnen zeggen dat het de naaktheid van Christus is die zij aantrekken? De weerloosheid en volledige overgave aan de wil van de Vader. De armoede ook: niets om jezelf mee te beschermen. En onder dit teken van het kruis trekt Franciscus dan ten strijde voor de Heer.10Vgl. 3Cel2.

Bronnen voor het beeld van de naakte strijd

Met hun gebruik van de beeldspraak rond naaktheid en het strijden met de naakte maken Clara en Thomas van Celano gebruik van beelden van bekende auteurs uit de kerkelijke traditie. ‘Naakt de naakte Christus volgen’ is een beeld van de kerkvaders, m.n. Hiëronymus. De beeldspraak van de naakte strijd is afkomstig van Gregorius de Grote.

Het thema van de naaktheid komt bij Hiëronymus sterk naar voren in zijn Leven van Paulus, de eerste kluizenaar. Het grootste deel van dit Leven is gewijd aan de vertelling van zijn sterven en de ontmoeting met Antonius die daaraan voorafging. Paulus, die zijn hele leven in palmbladeren gekleed ging, vraagt aan Antonius, die hij vlak daarvoor als zielsverwant heeft begroet, om de mantel te halen die Antonius van bisschop Athanasius gekregen had, om straks zijn dode lichaam in te wikkelen. Hiëronymus haast zich om erbij te vermelden dat Paulus dit verzoek natuurlijk niet deed uit zorg voor hoe zijn lijk gekleed zou zijn, maar om het verdriet van zijn vriend te verzachten. Aan het slot van het verhaal, na de begrafenis waarbij twee leeuwen hem te hulp zijn gekomen, neemt Antonius de van palmbladeren geweven tuniek van Paulus mee als herinnering, en draagt het op de feestdagen van Pasen en Pinksteren. Dan benadrukt Hiëronymus voor de lezer nog kort de moraal van het verhaal: ‘Waaraan heeft het deze naakte oude man ooit ontbroken? […] Hij heeft het kleed van Christus behouden, al was hij naakt, maar jullie zijn door je zijden kleding Christus’ gewaad kwijtgeraakt.’11Hiëronymus, Vita Pauli, Het leven van Paulus van Thebe, Bezorgd, vertaald en ingeleid door Vincent Hunink, Leuven 2002, p. 25-27.

Voor wie het verhaal van Franciscus kent, zijn de parallellen duidelijk. Wellicht een vroeg voorbeeld waaraan Franciscus zich heeft kunnen spiegelen, in de manier waarop hij zowel leven als dood naakt tegemoet trad. En ook hier de beschutting van een bisschoppelijke mantel!

Het gewaad van Christus, zoals Hiëronymus het noemt, hebben wij pas aangetrokken, of kunnen wij pas aantrekken, wanneer wij ieder ander gewaad, ofwel ieder bezit waar wij ons aan hechten, hebben afgelegd. Franciscus was van dit besef zo doordrongen dat hij het niet alleen in zijn consequente keuze voor de armoede uitdrukte, maar zelfs herhaaldelijk heel letterlijk in het wegschenken van de kleding die hij aanhad, wanneer hij ook maar iemand tegenkwam die minder had dan hij.12Zie bijv. 2Cel5, 86, 89 en 92. Zie voor het thema van Franciscus die zijn mantel wegschenkt ook W.M. Speelman, ‘Het kleed van de arme’ in Franciscaans Leven 90 (2007), p. 99-105. Met deze houding bekleedde hij zich met de naaktheid van Christus.

Ook elders houdt Hiëronymus het ideaal van de naaktheid voor. In een brief aan Exuperantius spoort hij deze aan alles achter te laten en ‘naakt zijn Heer en Redder te volgen’.13Hiëronymus, Ep. 145.

Gregorius de Grote neemt dit beeld, dat navolging als naaktheid ziet, op en voegt er nog het element van de strijd aan toe. Clara ontleent het beeld van de naakte worsteling dat zij in haar eerste brief aan Agnes gebruikt aan een preek van Gregorius die in de liturgie werd voorgelezen.14Gregorius de Grote, Hom. in Ev. II, PL 76, 1233, Hom. 32,2. In deze preek gaat hij in op de bekering die het christelijk geloof vraagt: waar men voorheen het goed van een ander najaagde en wilde toe-eigenen, vraagt Christus van zijn volgelingen niet alleen dat zij niet wat van een ander is begeren, maar ook dat zij dat wat van hen zelf is weggeven,15 Vgl. Lc.14,33 en zelfs dat zij zichzelf verloochenen.16 Vgl. Lc.9,23 De weg van bekering, de weg van het geloof, omschrijft hij als een wedstrijd waarin wij tegen kwade geesten moeten worstelen. Deze kwade geesten bezitten niets in deze wereld, zijn dus naakt, en willen wij overwinnen dan zullen wij even naakt moeten zijn. Alle aardse bezittingen noemt Gregorius omhullingen van het lichaam. In het volgen van onze oppervlakkige verlangens bedekken wij ons ermee, wij zoeken bescherming en een gevoel van geluk of plezier, maar juist door deze dingen komen wij ten val.

Gregorius breidt in zijn preek het beeld van de navolging van de naakte Christus uit met het element van de strijd: de vijand waar mee geworsteld wordt is naakt, dus dient men ook zelf naakt te zijn, om de strijd niet te verliezen. Hij heeft hierbij duidelijk het beeld van de naaktworstelaars van de Griekse gymnasia voor ogen, en dit beeld past hij toe op de strijd van de christen met de duivel. De duivel die dus naakt is in deze wereld, arm, zonder bezit.

Het begin van de strijd: Genesis

In 1BrAgn 27.29 citeert Clara woordelijk uit deze preek, waarbij zij slechts de zinsbouw enigszins aanpast. Zij omkadert het met evangeliewoorden, waarin vooral het belang van armoede en dienstbaarheid of nederigheid wordt benadrukt als noodzakelijk om het rijk der hemelen binnen te gaan. Deze armoede, deze nederigheid en naaktheid is voor Clara, zoals voor Gregorius, alomvattend: het gaat niet alleen om uiterlijke bezittingen, maar zelfs zichzelf moet men verloochenen, of zoals Franciscus het zegt, ook de eigen wil mag men zich niet toe-eigenen.

De Heer heeft tot Adam gezegd:
‘Eet van iedere boom,
maar van de boom van de kennis van goed en kwaad
mag je niet eten.’
Van iedere boom in het paradijs kon hij eten,
omdat hij niet zondigde,
zolang hij niet tegen de gehoorzaamheid inging.
Maar diegene eet van de boom van de kennis van het goede,
die zijn wil als zijn eigendom beschouwt
en prat gaat op het goede dat de Heer in hem zegt of bewerkt.
En de vrucht hiervan is door de ingeving van de duivel
en de overtreding van het gebod
de kennis van het kwaad geworden.
Daarom moet hij straf ondergaan.17Wijs2; Vertaling genomen uit: Franciscus van Assisi, De geschriften, vertaald, ingeleid en toegelicht door G.P. Freeman, H. Bisschops, B. Corveleyn, J. Hoeberichts en A. Jansen, Haarlem 2004.

Behalve je bezittingen, is ook al het goede wat je zegt en doet een gave van de Heer, en niet je eigendom. God is het die al het goede geeft en bewerkt. Franciscus beschouwt in deze Wijsheidsspreuk het zich toe-eigenen van het goede als de oerzonde van de mens, waarmee hij tegelijkertijd ook de kennis van het kwade heeft opgedaan. Hiermee is de stap al gezet naar wat de oorsprong schijnt te zijn van deze strijd waarin wij als mens verwikkeld zijn: het verhaal over de eerste mensen in het paradijs.18Gen. 3.

Daar lezen we: de slang is sluw, in het Hebreeuws: ‘aroem – maar het woord voor naakt bestaat in het Hebreeuws uit precies dezelfde letters. Zo is het dus de sluwe, naakte slang, die de mens ertoe overhaalt om te eten van de boom van kennis van goed en kwaad, waardoor zij tot de ontdekking komen dat zij naakt zijn. Dan verbergen zij zich voor God, want zij zien nu in dat zij geen verweer hebben, niets waar zij zich op kunnen beroemen. Omdat zij dit niet kunnen verdragen, beginnen zij vijgenbladeren aaneen te hechten om toch maar enige bescherming te hebben tegen de blik van God, en van elkaar. En zo is dus het begin geschetst van de menselijke strijd tegen de duivel, de sluwe slang, die wij in zijn naaktheid zullen moeten evenaren (weest sluw als slangen, Mt. 10,16!) om hem te kunnen overwinnen.

Het is het verhaal over wat gewoonlijk de zondeval wordt genoemd – maar wat is daarmee bedoeld? Wordt er hier een historische gebeurtenis geschetst, een misstap van onze gezamenlijke voorouder waarvan wij nu allen de gevolgen moeten dragen? Of gaat het veeleer over een menselijke werkelijkheid die verder gaat dat het louter historische? Over de werkelijkheid van mensen nu; over een oer-menselijke ervaring van het kwade in de wereld – in onszelf. Een ervaring van geen verweer te hebben tegenover God, aan wie wij alles verschuldigd zijn, zelfs het leven zelf.

Deze ervaring van het kwaad in onszelf werd door de 20e-eeuwse auteur Dag Hammarskjöld heel tekenend beschreven, en hij biedt meteen ook een doorkijkje naar hoe de overwinning te behalen is in deze strijd.

Wij komen op een punt dat we de erfzonde erkennen – en aanvoelen – dat duistere contrapunt van het kwaad dat in ons wezen, ja van ons wezen, maar niet ons wezen is. Dit wil zeggen dat iets (in ons) instemt met de catastrofe van dat wat wij zelf trachten te dienen, de tegenslag van hen van wie we houden.
Het leven in God is geen vlucht hieruit vandaan, maar de weg tot volledig inzicht hierin: het is niet onze verdorvenheid die ons dwingt tot een religieuze schijnoplossing, maar de ervaring van een religieuze werkelijkheid die de nachtzijde in het licht voert.
Wanneer wij in de alziende blik van de rechtvaardige liefde verblijven, die wij vermogen te zien, durven te erkennen en bewust lijdzaam te ondergaan, verwelkomt iets in ons de catastrofe, wenst de mislukking, laat zich stimuleren door de nederlaag, wanneer het buiten de sfeer van ons meest directe eigenbelang plaatsvindt. Zo is de levende godsverhouding een voorwaarde voor die zelfkennis welke ons in staat stelt zuivere lijnen te volgen en, in die zin, te zegevieren en vergeven te worden – over onszelf, door onszelf.19Vertaling genomen uit: J. Huls, ‘Mens, waar ben je zelf?’ in Speling, 2007 nr. 4, p. 80-81. Vgl. Dag Hammarskjöld, Merkstenen, Kampen 2007, p. 102.

Leven in God, een levende godsverhouding, doet de zelfkennis in ons oplichten – hoe pijnlijk het misschien ook kan zijn om deze donkere werkelijkheid van onszelf te aanvaarden. Maar het is alleen die zelfkennis, die voorkomt uit een verduren van de alziende blik van de rechtvaardige liefde, die het ons mogelijk maakt de smalle weg en de nauwe poort te vinden en zo tot de overwinning te komen. Het ten volle erkennen en aanvaarden van de eigen armoede tegenover God, in die zin naakt te staan tegenover zijn alziende blik, is de enige weg die naar de overwinning voert.

Met wie strijden wij?

De overwinning op wie? Dag Hammarskjöld zegt het al: op onszelf. Clara echter laat het in het midden, terwijl Gregorius het heeft over de strijd tegen de kwade geesten… Maar wat moeten wij ons bij die kwade geesten voorstellen? Het is een manier van spreken die ook regelmatig in de evangeliën voorkomt: Jezus drijft kwade geesten uit. Toch zijn het vaak juist die kwade geesten die weten wie Jezus is en die dat luidkeels uitroepen, totdat Jezus hun het zwijgen oplegt.20Zie bijv. Mc.1,23-26. Misschien ligt dit dan toch dichter bij onze eigen ervaring dan wij geneigd zijn te denken. Wij komen stukje bij beetje in Gods licht te staan, maar beginnen dan pas te ontdekken wat onze eigen duistere kanten zijn. Voorheen vielen ze niet op, maar juist door dit tegenlicht verscherpt ons zicht op dat in onszelf wat met dit licht niet in overeenstemming is. Het is de ervaring van een religieuze werkelijkheid, die de nachtzijde in het licht voert.

En toch is het vaak ook juist deze nachtzijde die Gods werkelijkheid als eerste herkent (Mc.1,24: ‘Ik weet wel wie je bent, de heilige van God!’), omdat het zich erdoor bedreigd voelt, omdat het weet dat er geen veilig heenkomen bestaat. De overwinning bestaat er dan in, dit spoor te blijven volgen, hoe angstig ook, en zo steeds meer onze eigenlijke naaktheid tegenover God te erkennen. Weet hebbend van de krachten in ons die louter op zelfbehoud gericht zijn en die de touwtjes in eigen hand willen houden, maar ook, en meer nog, weet hebbend van de liefdevolle blik van God die ons in het leven roept en alles schenkt, die ons leven redt precies daar waar wij het durven te verliezen.

Toch kan het er alle schijn van hebben, dat het God zelf is met wie wij de strijd aanbinden. De drang tot zelfbehoud die zo sterk in ons leeft dat wij ons er maar al te vaak mee identificeren, staat haaks op de goddelijke werkelijkheid die ons hieruit los wil weken, die ons met een blik van onze beschermende kleding, onze vijgenbladeren, ontdoet. Zoals ooit Jakob,21Gen. 32,23-33. worstelen ook wij met God. Want sinds wij de kennis van het goede hebben opgedaan, sinds wij de blik van Gods liefde hebben leren kennen, moeten wij, zoals Franciscus schrijft, ook straf ondergaan – de ‘straf’ namelijk, van het besef van eigen tekortschieten; van een verlangen dat voortdurend uitgaat naar een hemel die wij uit eigen kracht niet kunnen bereiken.

En zo is onze strijd dan toch ook met God, zoals Søren Kierkegaard onder de pseudoniem Johannes de silentio schrijft in zijn Lofrede op Abraham:

Ieder wordt slechts groot naarmate de grootheid waarmee hij gestreden heeft. Hij die met de wereld gestreden heeft, werd groot door de wereld te overwinnen; hij die streed met zichzelf werd groot door zichzelf te overwinnen. Maar hij die met God gestreden heeft werd groter dan alle anderen. In de wereld kan men vechten van man tot man, of als één tegen duizenden, maar hij die met God gestreden heeft was groter dan allen. Zo wordt er gestreden op aarde: zo zijn er mensen die alles uit eigen kracht overwinnen, maar ook is er iemand geweest die God overwonnen heeft met zijn onmacht.22Søren Kierkegaard, Vrees en beven, vertaald, ingeleid en van verklaringen voorzien door W.R. Scholtens, Baarn 1983, p. 24.

Precies daar ligt onze overwinning: in onze onmacht. Niet in alles wat wij kunnen en uit eigen kracht tot stand brengen, maar in onze naaktheid tegenover God. In een aanvaarding van hoe wij ons leven in niets aan onszelf te danken hebben, maar ieder ogenblik ontvangen van God; van hoe niet wij de koers bepalen in ons leven, maar dat God zelf het is die ons de weg toont en doet gaan – een aanvaarding die zo diep gaat, dat God er niet tegenop kan.

Dit heeft Clara heel goed begrepen. En dit is wat haar Agnes, en ons, doet aansporen: leg je kleding af, sta naakt tegenover God en in die armoede zal je alles geschonken worden. Christus is hierin ons voorbeeld: Hij heeft de gestalte van God afgelegd,23Vgl. Fil.2, 6. is mens geworden en heeft zich zelfs laten uitkleden door de soldaten die hem aan het kruis zouden slaan. In zijn naakte overgave aan de wil van de Vader heeft hij zo de macht van de duisternis overwonnen. Aan ons de uitdaging om naakt in zijn voetsporen te treden.

Download

? MB
(fixed PDF for print)
? MB
(refloatable epub 3.0)
Ondersteund door:

Op dit boek is een Creative Commons Attribution 4.0 International licentie van toepassing (CC BY).