Franciscus van Assisi

Met lege handen leven

Leven 

Franciscus van Assisi (1182-1226) leefde in een tijd dat de mens nog een natuurlijke verbondenheid met de natuur beleefde. Hij noemt zichzelf en zijn minderbroeders: troubadours van de Heer, mensen die rondtrekken in de dorpen en de steden om op te roepen tot een leven van bekering. Het is zijn eigen interpretatie van Jezus opdracht: Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het evangelie aan heel de schepping (Mk. 16,15). Franciscus en zijn metgezellen mochten door korte aansporingen de mensen oproepen tot bekering. In 1209-1210 had paus Innocentius III hen immers toestemming gegeven om de boete te preken (1 Cel 33). De Lauda, een gezang of een lied, was de typische vorm van deze prediking: een gezongen verkondiging. Het loflied van de schepselen (Laudes creaturarum) hoort thuis in deze traditie van eenvoudige verkondiging. Het boek zelf van de schepping wordt aan de mensen voorgehouden om zich tot God te bekeren, tot een leven vanuit Gods wil, vanuit Gods bedoeling. Zo’n leven schept broeder- en zusterschap met de hele schepping.

Kennismaking

De lofzang van de schepping

De Lauda van broeder Frans is een gepassioneerde oproep om de schepper van het heelal te loven en te prijzen. In het hele lied komt het woord God niet voor. God is voor hem geen abstracte werkelijkheid in je wie je moet ‘geloven’. Nee, hij spreekt slechts tot zijn heer, die door zijn scheppende en instandhoudende activiteit aanwezig is in ieder onderdeel van de geschapen werkelijkheid die ons omringt.

Lofprijzing en zegening

Franciscus speurt God hierin als de allerhoogste, de alles-overstijgende in-alles-aanwezige. De heer is geen verre vreemde, maar iemand met wie je een relatie onderhoudt, een vriend. Hij is iemand van grote waardigheid die ook anderen in hun waarde laat en weet te waarderen. Hij geeft anderen de mogelijkheid van bestaan. Daarom is hij een goede heer. Goedheid en liefde vormen de kern van zijn bestaan. Omdat hij deze overvloed niet voor zichzelf kan houden, doet hij niet anders dan anderen in leven roepen. Aan deze goede heer behoren alle lofprijzing en zegening toe, omdat ze ook uit hem voortkomen.

Ons tekortschieten

Met heel zijn wezen zingt Franciscus Gods lof en hij nodigt de hele schepping uit tot deelname aan dit lied. Toch overstijgt deze lofprijzing de menselijke mogelijkheden: geen mens is waardig jou te noemen. Geen lied is in staat Gods grootheid ten volle te loven. Maar bovendien raakt de mens vervreemd van zijn oorsprong. Hij misbruikt de schepping. Hij wil het leven reserveren voor zichzelf alleen. Hij wil het vasthouden als zijn eigen bezit en houdt daarmee op het te ontvangen als een vrije gave uit Gods hand.

Opnieuw geboren

In de navolging van Christus wordt de mens dus opnieuw uit God geboren. In deze nieuwe geboorte spelen wind en water een centrale rol. De nieuwe ‘geestelijke’ mens is echter geheel en al aards. Wind en water geven namelijk het noodzakelijke levensonderhoud. Aangeraakt door het licht en de warmte van het goddelijke vuur, ervaart de mens vreugde en vrolijkheid. Hij ontdekt door hem zijn eigen krachten, zijn eigen mogelijkheden. De mens die definitief uit God geboren wordt, wordt gedreven door het vuur van de liefde.

Teksten

Woord en voorbeeld

Franciscus was geen groot schrijver, in de zin van een geleerde. Meer nog dan door woorden, wilde hij vooral door zijn voorbeeld mensen oproepen tot een waarachtig leven in vrede met God en alle schepselen.

Bonte verzameling

Toch heeft hij een bonte verzameling geschriften nagelaten – soms zelf geschreven, soms gedicteerd, soms opgesteld in samenspraak met zijn broeders – die ons een inkijkje bieden in zijn innerlijk leven en zijn bewogenheid. Behalve gebeden en lofzangen, zoals de bekende ‘Lofzang van de schepselen’, heeft Franciscus ook verschillende brieven geschreven, een geestelijk Testament, wijsheidsspreuken en natuurlijk de leefregels van de minderbroeders. Hieronder is een kleine bloemlezing te vinden uit deze rijke verscheidenheid aan teksten.

Bloemlezing

Bibliografische gegevens

Titel:Franciscus van Assisi : De geschriften
Vertaling
Inleiding &
Toelichting
G.P. Freeman, H. Bisschops, B. Corveleyn, J. Hoeberichts en A. Jansen
Jaar:2004
Plaats:Haarlem
Uitgever:Gottmer
ISBN:978-90-257-3903-4

Samenvatting

Lofzangen

De twee lofzangen van Franciscus die hieronder zijn opgenomen, zijn beide geschreven in de laatste jaren van zijn leven, toen hij leed onder zowel fysieke kwalen als de verdeeldheid binnen zijn broederschap. Het is treffend dat er juist temidden van die moeilijke omstandigheden een diepe vreugde en Godsverbondenheid in deze lofzangen doorklinkt. Het Zonnelied is één van de oudste in het Italiaans geschreven gedichten. Franciscus vroeg zijn broeders om dit lied aan het slot van hun prediking te zingen om zo de mensen op te roepen in boetvaardigheid te leven. De Lofzang op de allerhoogste God schreef Franciscus nadat hij tijdens een vasten op de berg La Verna de wondtekenen van Christus ontving. Het vertoont een opvallende gelijkenis met de islamitische ’99 schone namen van God’, dat Franciscus wellicht had leren kennen tijdens zijn vredesmissie naar het Heilig Land kort daarvoor.

Brief aan een minister

Franciscus schreef deze brief waarschijnlijk tussen 1221 en 1223. De eerste helft van de brief getuigt van een staaltje fijnzinnige en tegelijk trefzekere geestelijke begeleiding, terwijl de tweede helft een inkijkje biedt in het proces van onderling overleg en onderscheiding waardoor de Regel van de minderbroeders tot stand kwam.

Wijsheidsspreuken

In de loop van zijn leven heeft Franciscus, in aansluiting bij de oude monnikentraditie, een verzameling opgebouwd van 28 zogenoemde wijsheidsspreuken: korte teksten waarin hij geestelijke adviezen en wijsheden die hij uit zijn leven volgens het evangelie heeft opgedaan, doorgeeft aan zijn broeders en andere lezers. Hieronder een kleine selectie uit deze parels van evangelische wijsheid.

Lofzangen

Zonnelied of Lofzang van de schepselen

Allerhoogste, almachtige, goede Heer,
van U zijn de lof, de roem, de eer en alle zegen.
U alleen, Allerhoogste, komen zij toe
en geen mens is waardig uw naam te noemen.
Wees geprezen, mijn Heer, door al uw schepselen,
vooral door mijnheer broeder zon
die de dag is en door wie Gij ons verlicht.
En hij is mooi en straalt met grote pracht;
van U, Allerhoogste, draagt hij het teken.
Wees geprezen, mijn Heer, door zuster maan en de sterren.
Aan de hemel hebt Gij ze gevormd, helder en kostbaar en mooi.
Wees geprezen, mijn Heer, door broeder wind
en door de lucht, bewolkt of helder, en ieder jaargetijde,
door wie Gij het leven van uw schepselen onderhoudt.
Wees geprezen, mijn Heer, door zuster water
die heel nuttig is en nederig, kostbaar en kuis.
Wees geprezen, mijn Heer, door broeder vuur
door wie Gij voor ons de nacht verlicht;
en hij is mooi en vrolijk, stoer en sterk.
Wees geprezen, mijn Heer, door onze zuster moeder aarde
die ons voedt en leidt,
en allerlei vruchten voortbrengt, bonte bloemen en planten.
Wees geprezen, mijn Heer, door wie omwille van uw liefde
vergiffenis schenken, en ziekte en verdrukking verdragen.
Gelukkig wie dat dragen in vrede,
want door U, Allerhoogste, worden zij gekroond.
Wees geprezen, mijn Heer,
door onze zuster de lichamelijke dood,
die geen levend mens kan ontvluchten.
Wee hen die in doodzonde sterven;
gelukkig wie zij in uw allerheiligste wil vindt,
want de tweede dood zal hun geen kwaad doen.1Franciscus gebruikt een uitdrukking uit de Apokalyps van Johannes, die over het einde der tijden schrijft: ‘Er werd over iedereen een oordeel geveld naar zijn daden. Toen werden de dood en het dodenrijk in de vuurpoel geooid. Dit is de tweede dood: de vuurpoel. Wie niet in het boek van het leven bleek te staan werd in de vuurpoel gegooid.’ (Apk 20,13-15, vgl. 2,11 en 20,6)
Prijs en zegen mijn Heer,
en dank en dien Hem in grote nederigheid.

Lofzang op de allerhoogste God

Gij zijt de heilige Heer, de enige God,
Gij die wonderbare dingen doet.
Gij zijt sterk,
Gij zijt groot,
Gij zijt de Allerhoogste,
Gij zijt de Almachtige,
Gij, heilige Vader, koning van hemel en aarde.
Gij zijt drievuldig en één, Heer, God van de goden.
Gij zijt het goede, al het goede, het hoogste goed,
Heer, levende en ware God.
Gij zijt liefde, genegenheid,1Vgl. 1 Joh 4,16.
Gij zijt wijsheid,
Gij zijt nederigheid, 2Vgl. Mt 11,29.
Gij zijt geduld, 3Ps 71,5.
Gij zijt onbezorgdheid,
Gij zijt rust,
Gij zijt vreugde en blijdschap,
Gij zijt gerechtigheid en matigheid,
Gij zijt alles, onze rijkdom tot verzadigens toe.
Gij zijt schoonheid,
Gij zijt zachtmoedigheid, 4Vgl. Mt 21,5.
Gij zijt beschermer, 5Ps 31,5.
Gij zijt behoeder en verdediger.
Gij zijt sterkte, 6Vgl. Ps 43,2.
Gij zijt toevlucht.
Gij zijt onze hoop,
Gij zijt ons geloof,
Gij zijt liefde,
Gij zijt heel onze zoetheid,
Gij zijt ons eeuwig leven,
grote en bewonderenswaardige Heer,
almachtige God,
barmhartige redder.

Brief aan een minister

Aan broeder N., minister.
Moge de Heer je zegenen.
Over de toestand van je ziel
zeg ik je, zoals ik dat kan:
de dingen die je belemmeren
de Heer God te beminnen
en ieder die een belemmering voor je vormt,
broeders of anderen,
zelfs al sloegen ze jou,
dit alles moet je als genade beschouwen.
En zo moet je het willen en niet anders.
En dit moet voor jou zo zijn
krachtens de echte gehoorzaamheid
aan de Heer God en aan mij,
want ik weet zeker dat dit echte gehoorzaamheid is.
En heb hen lief, die je dit aandoen.
En je moet niets anders van hen willen
dan wat de Heer je geeft.
En heb hen daarom lief
en je moet niet willen dat zij betere christenen zijn.
En dit moet jou meer waard zijn dan een kluizenarij.

Wanneer je het volgende doet,
weet ik of je de Heer en mij, zijn en jouw dienaar, liefhebt:
er mag nooit een broeder in de wereld zijn
die gezondigd heeft zoveel hij maar kon zondigen,
en die, nadat hij jouw ogen heeft gezien,
zonder jouw barmhartigheid moet weggaan,
ofschoon hij barmhartigheid vraagt.
En als hij geen barmhartigheid vraagt,
vraag hem dan of hij barmhartigheid wil.
En als hij daarna duizend keer onder jouw ogen zondigt,
moet je hem meer liefhebben dan mij
om hem zo tot de Heer te trekken.
En je moet altijd voor zulke mensen barmhartig zijn.
En maak, wanneer je kunt, aan de gardiaans bekend
dat jij zelf vastbesloten bent om zo te handelen.

Van alle hoofdstukken
die in de regel staan en over doodzonden spreken,
zullen we met hulp van de Heer
op het pinksterkapittel in overleg met de broeders
één hoofdstuk maken in deze trant:
wanneer een broeder, aangezet door de vijand,
dodelijk zondigt,
is hij op gehoorzaamheid verplicht
zijn toevlucht te nemen tot zijn gardiaan.
En alle broeders die weten dat hij gezondigd heeft,
mogen hem niet te schande zetten of zwartmaken.
Maar zij moeten hem veel barmhartigheid betonen
en de zonde van hun broeder zeer vertrouwelijk behandelen.
Want gezonde mensen hebben geen dokter nodig,
maar zieke wel.1Vgl. Mt 9,12.
Zij zijn eveneens op gehoorzaamheid verplicht
hem met een gezel naar zijn custos te sturen.
En de custos zelf moet barmhartig voor hem zorgen
zoals hij zelf verzorgd zou willen worden,
wanneer hij zich in een soortgelijke situatie bevond.2Vgl. Mt 7,12.
Maar als iemand een dagelijkse zonde doet,
belijdt hij deze aan zijn broeder die priester is.
En als er geen priester is,
belijdt hij ze aan zijn broeder,
totdat hij een priester vindt
die hem wettig de absolutie geeft
zoals gezegd is.
En de niet-priesters hebben absoluut niet de macht
om een andere penitentie op te leggen dan deze:
ga nu maar en zondig voortaan niet meer.3Vgl. Joh 8,11.

Opdat dit schrijven beter onderhouden zal worden,
moet je het bij je houden tot het pinksterkapittel,
waar je samen met je broeders zult zijn.
En jullie zullen ervoor zorgen
dit en al het andere waarin de regel ontoereikend is,
met hulp van de Heer God aan te vullen.

Wijsheidsspreuken

Niemand mag zich de functie van overste toe-eigenen

‘Ik ben niet gekomen om gediend te worden,
maar om te dienen,’ zegt de Heer.1Vgl. Mt 20,28.
Wie over anderen is aangesteld,
mag zich op deze functie evenveel beroemen
als wanneer hij de taak kreeg
om de voeten van de broeders te wassen.
En naarmate hij zich meer opwindt
over de ontheffing uit deze functie
dan uit die van voetenwasser,
in die mate let hij op de beurs
tot gevaar van zijn ziel.2Vgl. Joh 12,6.

De zonde van jaloezie vermijden

De apostel zegt: ‘Niemand kan zeggen: Jezus is de Heer,
behalve door de Heilige Geest,’11 Kor 12,3.
en: ‘Niemand is er die het goede doet, zelfs niet één.’2Rom 3,12.
Wie dus jaloers is op zijn broer
om het goede dat de Heer in hem zegt en doet,
maakt zich schuldig aan godslastering,
want hij is jaloers op de Allerhoogste zelf,
die al het goede zegt en doet.

De liefde

De Heer zegt: ‘Heb je vijanden lief,
doe wel aan wie je haten
en bid voor wie je vervolgen of vals beschuldigen.’1Mt 5,44 par.
Hij heeft zijn vijand echt lief,
die zich door het onrecht dat die hem aandoet,
niet gekrenkt acht,
maar omwille van de liefde van God
brandende pijn voelt over de zonde van diens ziel.
En hij moet hem met daden zijn liefde betuigen.

Het geduld

Gelukkig wie vredelievend zijn,
want zij zullen kinderen van God genoemd worden.1Mt 5,9.
Een dienaar van God kan niet weten
hoeveel geduld en nederigheid hij in zich heeft,
zolang aan zijn wensen voldaan wordt.
Maar als het ogenblik komt
dat wie aan zijn wensen moesten voldoen,
hem het tegendeel aandoen,
zoveel geduld en nederigheid als hij dan heeft,
zoveel heeft hij en meer niet.

De nederige dienaar van God

Gelukkig de dienaar die zich niet beter vindt,
wanneer de mensen hem prijzen en verheffen,
dan wanneer ze hem
waardeloos, eenvoudig en verachtelijk vinden.
Want zoveel als een mens is in de ogen van God,
zoveel is hij en meer niet.
Wee de religieus die door anderen hoog geplaatst werd
en uit eigen wil niet wenst af te treden.
En gelukkig de dienaar
die niet uit eigen wil hoog geplaatst wordt
en er altijd naar verlangt onder de voeten van anderen te zijn.

De terechtwijzing

Gelukkig de dienaar
die een waarschuwing, beschuldiging of berisping
even geduldig aanvaardt van een ander
als van zichzelf.
Gelukkig de dienaar
die zich van harte neerlegt bij een berisping,
beschaamd gehoorzaamt, nederig schuld bekent
en het graag weer goedmaakt.
Gelukkig de dienaar
die zich niet meteen verontschuldigt
en nederig de schande en berisping aanvaardt
voor een zonde waaraan hij geen schuld heeft.

De echte liefde

Gelukkig de dienaar
die zijn broeder evenveel liefheeft
wanneer die ziek is en hem niets kan terugdoen,
als wanneer die gezond is en hem wel iets kan terugdoen.

Gelukkig de dienaar
die zijn broeder evenveel liefheeft en respecteert,
wanneer deze ver weg is,
als wanneer hij bij hem is,
en niets achter zijn rug zegt,
wat hij niet met liefde in diens bijzijn kan zeggen.

Download

? MB
(fixed PDF for print)
? MB
(refloatable epub 3.0)
Ondersteund door:

Op dit boek is een Creative Commons Attribution 4.0 International licentie van toepassing (CC BY).

Verdieping

Geroepen om weerstand te zijn

Bibliografische gegevens

Titel:
Auteur:Rebecca Braun
Gepubliceerd in:

Samenvatting

Your content goes here. Edit or remove this text inline or in the module Content settings. You can also style every aspect of this content in the module Design settings and even apply custom CSS to this text in the module Advanced settings.

Titel 1

Your content goes here. Edit or remove this text inline or in the module Content settings. You can also style every aspect of this content in the module Design settings and even apply custom CSS to this text in the module Advanced settings.

Titel 2

Your content goes here. Edit or remove this text inline or in the module Content settings. You can also style every aspect of this content in the module Design settings and even apply custom CSS to this text in the module Advanced settings.

Titel 3

Your content goes here. Edit or remove this text inline or in the module Content settings. You can also style every aspect of this content in the module Design settings and even apply custom CSS to this text in the module Advanced settings.

Download

? MB
(fixed PDF for print)
? MB
(refloatable epub 3.0)
Ondersteund door:

Op dit boek is een Creative Commons Attribution 4.0 International licentie van toepassing (CC BY).

Mens worden in het spoor van Jezus

Bibliografische gegevens

Titel:Mens worden in het spoor van Jezus : Franciscus’ brief aan de gelovigen.
Auteur:Rebecca Braun
Gepubliceerd in:Franciscaans Leven 98 (2015) 3, 98-101

Samenvatting

Uitgaand van Franciscus’ ‘Brief aan de gelovigen’ verkent dit artikel wat de navolging van Christus voor Franciscus concreet betekent. Het is een weg van menswording, in het ons toevertrouwen aan de liefde van God waar wij uit leven.

Uitgenodigd worden

Eén van de dingen waarin een kloostergemeenschap zich van bijvoorbeeld een voetbalvereniging of een universitaire faculteit onderscheidt, is dat je niet wordt aangenomen op grond van specifieke talenten of bekwaamheden. Je hoeft niet sportief te zijn, niet hoogbegaafd of ingewijd in de fijne kneepjes van een bepaald vakgebied. Het enige criterium is of God je tot dit leven roept en of je bereid bent om met hart en ziel op die uitnodiging in te gaan. Zo komen de meest verscheidene personen in een dergelijke gemeenschap bijeen.

Hetzelfde geldt in feite voor ieder die in zijn of haar leven Christus wil navolgen. God roept iedereen zonder onderscheid op om in ons leven gestalte te geven aan zijn wil, om gehoor te geven aan de liefde waarin Hij ons volheid van leven wil geven. Wij associëren zo’n vol leven vaak met zelfontplooiing en het uitbouwen van onze bekaamheden en talenten. Daar is niets mis mee, maar het accent dreigt dan sterk op ons eigen kunnen en onze eigen plannen te komen te liggen. Terwijl een leven van navolging er juist in bestaat Gods plan met ons op het spoor te komen en die weg te gaan. Dan kunnen er vaak onverwachte wendingen optreden, waarbij we worden aangesproken op mogelijkheden waarvan we niet eens wisten dat wij ze hadden.

In zijn ‘Brief aan de gelovigen’1Er bestaan twee redacties van deze brief. In dit artikel ga ik uit van de tweede, langere redactie. schetst Franciscus een dergelijke weg van navolging. Voorafgaand nog aan de vraag wat wij kunnen, stelt hij de vraag naar wat wij willen. Zijn wij bereid om met al wat wij zijn op Gods uitnodiging van liefde in te gaan? Of zetten wij onze vermogens liever in om onze eigen doelen te bereiken? In wat volgt zal ik, aan de hand van enkele fragmenten uit Franciscus’ brief, proberen te verhelderen hoe hij ons de weg wil wijzen naar een leven van voluit mens zijn.

Het voorbeeld van Christus

Uit haar [Maria’s] schoot heeft Hij [Christus] echt het vlees van onze menselijke broosheid ontvangen. Al was Hij rijk, toch wilde Hij boven alles in deze wereld de armoede kiezen, Hijzelf en de allerzaligste Maagd, zijn moeder. En toen zijn lijden ophanden was, vierde Hij het paasmaal met zijn leerlingen. […] Daarna bad Hij tot de Vader met de woorden: ‘Vader, als het mogelijk is, laat deze kelk aan Mij voorbijgaan.’ […] Hij legde echter zijn wil in de wil van de Vader met de woorden: ‘Vader, uw wil geschiede; niet zoals Ik wil, maar zoals Gij wilt.’ […] Zo liet Hij ons een voorbeeld na, opdat wij zijn voetstappen zouden volgen.22 BrGel 4b-6a.8.10.13. De vertaling van deze en volgende fragmenten is genomen uit: Franciscus van Assisi, De geschriften, vertaald, ingeleid en toegelicht door G.P. Freeman, H. Bisschops, B. Corveleyn, J. Hoeberichts en A. Jansen, Haarlem 2004.

In het eerste deel van zijn brief laat Franciscus ons een beeld zien van Christus. Over het leven van Christus is veel te zeggen – de evangeliën staan er vol van – dus de keuzes die Franciscus in deze beknopte schildering maakt, vertellen veel over wat hij belangrijk vindt en tegenover zijn lezers wil benadrukken. Het eerste punt waar hij op ingaat is de menswording van Christus. Wat hij sterk benadrukt is de werkelijkheid hiervan. We moeten niet denken dat Christus een soort engelachtig lichaam heeft aangenomen, nee Hij is echt mens geworden, met alle broosheid van dien – precies zoals wij. Vanuit zijn positie van rijkdom als goddelijk Woord, heeft Hij de armoede van het menselijk bestaan willen kiezen.

Voorbijgaand aan Jezus’ hele levensloop is het volgende punt waar Franciscus bij stilstaat zijn lijden, en het paasmaal dat daaraan voorafging. Hieruit blijkt al duidelijk de belangrijke plaats die de eucharistie voor Franciscus inneemt, zoals ook uit het vervolg van deze brief blijkt waar hij regelmatig terugkomt op het ontvangen van Christus in het sacrament. Waar Franciscus vooral ook bij stilstaat is de innerlijke strijd die het vooruitzicht op het lijden met zich meebracht. Jezus bidt dat de kelk van het lijden aan Hem voorbij mag gaan, maar legt uiteindelijk “zijn wil in de wil van de Vader”. In het daadwerkelijk aannemen van de menselijkheid en de bede “uw wil geschiede” laat hij ons een voorbeeld na om na te volgen.

Dit is de weg die Franciscus aan zijn broeders en zusters voorhoudt: ons niet vast te klampen aan onze vermeende rijkdommen van bezit, positie of macht, maar de weg van de menswording te gaan door onze menselijke broosheid en afhankelijkheid van God te erkennen. Dit is niet iets wat zonder slag of stoot gebeurt, want onze overlevingsdrift en al onze verstandigheid zegt ons dat wij toch op eigen benen kunnen en moeten staan en dat wij onszelf veilig moeten stellen in deze wereld. Het is angstig om je kwetsbaar op te stellen en tot God te zeggen: “uw wil geschiede”, zonder te weten welke consequenties dit voor je eigen leven zal hebben. Daarom zegt Franciscus ook: Toch zijn er weinig mensen die Hem willen ontvangen en door Hem gered willen worden, al is zijn juk zacht en zijn last licht.32 BrGel 15. De paradox die in dit vers vervat ligt, wordt nader verkend in: A. Jansen, ‘Mijn juk is zoet’ in Franciscaans Leven 81 (1998) 107-116. Wij zijn geneigd vooral het juk en de last te zien, zonder oog te hebben voor de zachtheid en lichtheid ervan, ofwel zonder oog te hebben voor hoe de liefde haar beloning in zich draagt. Dat kunnen wij pas ontdekken, wanneer wij die weg van de liefde durven te gaan.

De weg van de navolging

Maar o, hoe gelukkig en gezegend zijn zij die God liefhebben en doen wat de Heer zelf zegt in het evangelie: ‘U zult de Heer uw God liefhebben met heel uw hart en heel uw verstand en uw naaste als uzelf.’ Laten wij daarom God liefhebben en Hem aanbidden met een zuiver hart en een zuiver verstand. […] En laten wij dag en nacht lofzangen en gebeden tot Hem richten en zeggen: ‘Onze Vader die in de hemel zijt’, want wij moeten altijd bidden zonder ophouden. Ook moeten wij een priester al onze zonden belijden en laten wij van hem het lichaam en bloed van onze Heer Jezus Christus ontvangen. […] Laten wij bovendien waardige vruchten van boetvaardigheid voortbrengen en onze naasten liefhebben als onszelf.42 BrGel 18-19a.21-22.25-26.

Franciscus vervolgt zijn brief met een schets van het leven van degene die het wel aandurft die weg van kwetsbare liefde te gaan. Hij begint met wat door Jezus in het evangelie wordt aangehaald als het grootste gebod: God liefhebben met heel je hart en je naaste als jezelf.5Zie Mt. 22,37-39; Mc. 12,30-31; Lc. 10,27. Dit is wat hij Jezus ziet doen en wat dus ook onze opdracht is, willen wij Hem navolgen. In deze liefde in Jezus’ voetstappen volgen is het hart van de zaak, dat is waar alles om draait. In dit gedeelte van de brief werkt Franciscus vervolgens verder uit wat hij als wezenlijke kenmerken ziet van deze weg van navolging: de liefdevolle aanbidding van God en het onophoudelijk gebed, de belijdenis van onze zonden en het ontvangen van het lichaam en bloed van Christus, het voortbrengen van waardige vruchten van boetvaardigheid en de naasten liefhebben. In het vervolg van de brief noemt hij verder ook het vasten, het bezoeken van kerken en het eerbiedigen van geestelijken.

Nergens komt in deze opsomming aan bod dat wij onze persoonlijke bekwaamheden en talenten moeten ontdekken en ontplooien. Voor een groot deel zal dit samenhangen met de cultuur waarin Franciscus leefde. Het individu met zijn eigen gaven en mogelijkheden en het ideaal van de zelfontplooiing hadden toen niet de centrale plaats die zij in onze huidige, westerse cultuur hebben. Toch lijkt me dit niet de enige reden waarom Franciscus weinig nadruk legt op het ontplooien van onze talenten op de weg van de navolging. Hij is zich er goed van bewust geweest, dat de mens uit zichzelf geneigd is om zich al het goede dat hij zegt of doet toe te eigenen en het als zijn bezit te beschouwen.6Vgl. bijv. Wijs 2, 8 en 12. We verschaffen onszelf veiligheid en positie te midden van onze medemensen door bepaalde dingen goed te kunnen, en kunnen onszelf dan bovendien geruststellen met een positief zelfbeeld.

Maar, schrijft Franciscus, alle talenten, macht en kennis die hij meende te hebben worden hem afgenomen.72 BrGel 83. Voor hem is het duidelijk dat al het goede van God komt, en alleen alle kwaad, alle fouten en zonden uit onszelf.8Zie 2 BrGel 37. Vgl. bijv. ook 1 RegMB 17,6-7. Dit betekent niet dat hij een negatief mensbeeld heeft. Waar het Franciscus om gaat, is de illusie te doorbreken dat wij, met onze kennis en bekwaamheden, ons eigen bezit zouden zijn. Zoals hij schrijft: jullie denken de ijdelheden van deze wereld lang te bezitten, maar jullie zijn bedrogen, want de dag en het uur zullen komen waarop jullie niet bedacht zijn, die jullie niet kennen en niet willen kennen.92 BrGel 71. We bedriegen onszelf, wanneer we denken dat onze bezittingen of zelfs maar ons eigen leven aan onszelf toebehoren. Dit zelfbedrog kunnen we zelfs tot aan ons sterfbed volhouden, zoals de man die Franciscus in de verzen 72-85 van zijn brief beschrijft. Hij meent over zichzelf te kunnen beschikken en legt zich met ziel en lichaam en al wat hij heeft in de handen van zijn verwanten – die in feite alleen maar op de erfenis uit zijn. Maar daarmee is hij in de woorden van Franciscus ‘vervloekt’, of met andere woorden: hij is nooit werkelijk tot leven gekomen, hij heeft zichzelf opgesloten in de gevangenis van zijn eigen overlevings- en bezitsdrang. Franciscus ziet het om zich heen gebeuren, dat mensen zo hun leven lang de gevangene blijven van hun zelfzucht, en wil zijn lezers hiervoor behoeden. Hij wijst hen op de enige weg ten leven: jezelf met lichaam en ziel toevertrouwen aan God, in het besef dat je leven louter gave is van Hem, een gave die je je nooit kunt toe-eigenen maar waarvoor je steeds opnieuw dankbaarheid verschuldigd bent.

De vraag is: willen wij het zien? Willen wij de realiteit van onze menselijke broosheid onder ogen zien, en de consequenties daarvan aanvaarden? Zijn wij bereid om te erkennen dat ons leven een liefdesgave van God is die wij op geen enkele manier zelf veilig kunnen stellen, en dat wij alleen werkelijk tot leven kunnen komen door in alles wat wij doen uit die liefde te leven? Willen wij gered worden,10Zie 2 BrGel 15. en daarmee dus ook erkennen dat wij onszelf niet kunnen redden? In deze tijd van zelfredzaamheid en zelfbeschikking is het verre van vanzelfsprekend om hier ‘ja’ op te zeggen. Toch is dit voor Franciscus de enige weg om als mens werkelijk tot leven te komen. Pas als we ons leven zelf als het ‘talent’ beschouwen dat God ons heeft toevertrouwd maar dat altijd van Hem blijft, kunnen we ten volle tot leven komen met alle mogelijkheden die in ons liggen. Centraal staat daarbij altijd het vermogen om lief te hebben, om Gods liefde de ruimte te geven in ons bestaan en uit te laten stromen naar anderen. Begeven we ons eenmaal op deze weg, dan zal God alle krachten die Hij in ons heeft gelegd aanspreken om deze liefde steeds opnieuw en steeds verder gestalte te geven.

Download

? MB
(fixed PDF for print)
? MB
(refloatable epub 3.0)
Ondersteund door:

Op dit boek is een Creative Commons Attribution 4.0 International licentie van toepassing (CC BY).

Zien met de ogen van de eenvoud

Bibliografische gegevens

Titel:Zien met de ogen van de eenvoud
Auteur:Rebecca Braun
Gepubliceerd in:Franciscaans Leven 96, 1 (2013), 13-17

Samenvatting

Dit artikel gaat, vanuit de geschriften van Franciscus en de vroegste bronnen over zijn leven, in op de betekenis van eenvoud voor Franciscus in zijn tijd en voor ons vandaag.

Louter zijn wie je in Gods ogen bent

“Stel je voor,” zegt Franciscus: “Ik kom midden in de nacht, door en door koud en met ijspegels aan mijn habijt, aankloppen bij mijn broeders bij het kerkje van Portiuncula. Als er eindelijk iemand opendoet slingeren ze me naar mijn hoofd dat ik maar eenvoudig ben en niet geleerd, totaal niet van hun kaliber – en ze sturen me weg. Als ik dan mijn geduld bewaar: daarin bestaat de echte vreugde.”11Vgl. EVr.

Eenvoud. Het is niet meteen iets waarmee je bij de mensen kunt aankloppen en aanvaard wordt. Niemand wordt graag als simpel en onwetend beschouwd. Toch kennen wij eenvoud ook als iets moois: leven zonder opsmuk, enkel en alleen op het wezenlijke gericht en al het andere achterwege laten. Als Franciscus door zijn broeders van ‘eenvoud’ beschuldigd wordt, om wat voor eenvoud gaat het dan eigenlijk?

Franciscus zelf gebruikt het woord eenvoud in verschillende betekenissen. Hij weet wat het is om als eenvoudig weggezet te worden, getuige ook een van zijn wijsheidsspreuken:

Gelukkig de dienaar die zich niet beter vindt,
wanneer de mensen hem prijzen en verheffen,
dan wanneer ze hem
waardeloos, eenvoudig en verachtelijk vinden.
Want zoveel als een mens is in de ogen van God,
zoveel is hij en meer niet.12Wijs 19, 1-2. Van deze en andere geciteerde teksten is de vertaling genomen uit: Franciscus van Assisi, De geschriften, vertaald, ingeleid en toegelicht door G.P. Freeman, H. Bisschops, B. Corveleyn, J. Hoeberichts en A. Jansen, Haarlem 2004.

Hiermee geeft Franciscus echter meteen ook een doorkijkje naar wat de andere kant van die eenvoud kan zijn: zoveel als een mens is in de ogen van God, zoveel is hij en meer niet. Eenvoudigweg zijn wie je in Gods ogen bent, en je dus ook niet hoeven bekommeren om wat anderen van je vinden. Dan kun je je geduld zelfs bewaren als je eigen medebroeders je in de kou laten staan. Maar hoe kom je ertoe om zo eenvoudig te worden?

Kennis is macht

Hoewel Franciscus als koopmanszoon een gedegen opleiding moet hebben gekregen, schaarde hij zich toch graag aan de zijde van de ongeletterden, degenen die niet geleerd hadden, de leken die niet het gezag hadden van de kennis en het woord.13Zie bijv. Lazaro Iriarte, Geschiedenis van de franciskaanse beweging, Werkgroep K 750, Utrecht, p. 42. Want hij was zich heel goed bewust dat kennis, net zoals geld, macht is. Het is dus van het grootste belang om op je hoede te zijn hoe je ermee omgaat.

Dat Franciscus toch niet geheel tegen geleerdheid gekant was, blijkt wel uit zijn briefje aan broeder Antonius, waarin hij hem toestaat om de theologie te onderwijzen, als hij maar bij dit onderricht de geest van gebed en toewijding aan God niet uitblust.14BrAnt 2. Hij zegt dit met een verwijzing naar de regel152 RegMB 5,1-2. – dezelfde regel waarin staat dat ongeletterden geen moeite moeten doen om te leren lezen.16Zie 2 RegMB 10,7. Toch vormt dit voor Franciscus geen tegenspraak. Boven alles gaat het om de Geest van de Heer en zijn heilige werking, in alles wat je doet of te verduren krijgt.17Vgl. 2 RegMB 10,8-9.

Zonder interpreteren

In zijn Testament schrijft Franciscus:

Maar zoals de Heer mij gegeven heeft de regel en deze woorden eenvoudig en zuiver te zeggen en te schrijven, zo moeten jullie ze eenvoudig en zonder interpreteren verstaan en met heilige daden tot het einde toe onderhouden.18Test 39.

Hiermee drukt hij zijn broeders op het hart om toch vooral maar niet door middel van commentaren en eindeloze discussies over hoe een bepaald voorschrift geïnterpreteerd moet worden, zich er slinks aan te onttrekken de woorden in daden om te zetten – of het nu om de regel gaat, zijn Testament, of uiteindelijk het Evangelie zelf. Zo eenvoudig als Franciscus ze geschreven heeft, zo eenvoudig en direct moeten ze ook in praktijk worden gebracht, zonder allerlei interpretaties waarmee de zegging van de woorden in feite ontkracht wordt.

Dit is niet gemakkelijk, want het betekent de confrontatie aangaan met de eigen weerbarstigheid hierin en de al te menselijke neiging om toch maar een gemakkelijkere weg te zoeken. Een woord als: Ga en verkoop alles wat je bezit,19Vgl. 2 RegMB 2,5 en Mt. 19,21. of: Heb je vijanden lief en bid voor wie je vervolgen of vals beschuldigen,202 RegMB 10,10, vgl. Mt. 5,44; Lc. 6,27-28. stuit bij ons toch al gauw op een ‘ja, maar… dat gaat zomaar niet!’. Deze zeer menselijke reactie noemt Franciscus de wijsheid van de wereld, waarvan hij zegt:

De zuivere, heilige eenvoud ontkracht alle wijsheid van deze wereld en de wijsheid van de zelfzucht.21BegDeugd 10.

Ook in zijn brief aan de gelovigen zet hij de wijsheid en de eenvoud tegenover elkaar:

Wij mogen niet wijs en voorzichtig zijn op kleinmenselijke wijze, maar wij moeten veeleer eenvoudig, nederig en zuiver zijn.222 BrGel 45.

Niet gemakkelijk

Uit bovenstaande citaten wordt het al gauw duidelijk dat eenvoudig niet hetzelfde is als gemakkelijk. Gemakkelijk is om verstandig ofwel voorzichtig te werk te gaan en dus enige zekerheid voor zichzelf in te bouwen. Je niet hals over kop inlaten met een leefwijze of met een relatie die wel eens meer van je zou kunnen vragen dan je bereid bent te geven. Die je zou kunnen vragen buiten de zone van je eigen veiligheid te treden waar je je zaakjes zelf op orde hebt en kunt houden.

Gemakkelijk is om de verantwoordelijkheid voor je eigen leven en levende Godsrelatie van je af te schuiven door de moeilijke beslissingen aan anderen over te laten en zelf maar de regeltjes te volgen, als zouden die de garantie van heil bieden. Dit laatste kan op gehoorzaamheid lijken, maar is in feite een manier om toch maar het leven in eigen hand te houden – wijsheid van deze wereld dus.

Zuiver

Tegenover deze ‘wijsheid’ plaatst Franciscus de heilige, zuivere Eenvoud, zuster van de heilige Wijsheid.23Vgl. BegDeugd 1.9. Het valt op hoe vaak Franciscus het woord eenvoud in combinatie gebruikt met zuiverheid. Dit is goed te begrijpen vanuit de etymologie van het woord eenvoud: één vouw (in het Latijn: simplex), overzichtelijk of doorzichtig dus, zonder het ingewikkelde van allerlei dubbelheden.

Als Thomas van Celano de beginnende broederschap beschrijft, zegt hij in een opsomming van alle goede kwaliteiten van de broeders onder andere dat zij een ‘eenvoudig oog’ hebben.241 Cel 38. Wat hij hiermee bedoelt wordt duidelijker wanneer hij later in zijn meditatie over de stigmatisatie van Franciscus het evangelie aanhaalt: Wanneer uw oog helder (simplex, eenvoudig) is, zal heel uw lichaam verlicht zijn.25Mt. 6,22. Celano vervolgt: Het oog is niet helder als het niet ziet wat het moet zien, en zo de waarheid niet kent, of kijkt naar wat het niet behoort te zien en dus geen zuivere bedoeling heeft.261 Cel 114. Zie: Thomas van Celano, De oudste verhalen over Franciscus van Assisi, Haarlem 2006, p. 125.

Zo krijgt de zuivere eenvoud de klank van: een helder zicht op de dingen hebben. Met een enkelvoudige gerichtheid de waarheid zien van de dingen, de mensen, die je onder ogen komen. Dit vraagt belangeloosheid en loskomen van de ‘wijsheid van de zelfzucht’ die toch zichzelf veilig wil stellen. In zijn brief aan de orde vraagt Franciscus zijn broeders-priesters:

dat hun intentie heilig en zuiver is en zij niet handelen om enig aards belang noch uit vrees of liefde voor wie dan ook, alsof zij de mensen zouden moeten behagen.27BrOrde 14.

Ieder aards belang, of het nu de angst is om het eigen lijfsbehoud, bezorgdheid om de mening van anderen of wat dan ook, vertroebelt het zicht op de waarheid. En die waarheid is eenvoudigweg: dat alles wat wij zien, ja ons hele bestaan, van God is.

Heb je vijanden lief

En opnieuw kunnen wij zeggen: dit is niet gemakkelijk, hoe mooi het ook klinken mag. Want de neiging is toch om te denken dat het leven iets van ons is, waar wij aan kunnen werken en iets van kunnen of moeten maken. Aanvaarden dat wij ons leven uit Gods hand ontvangen, betekent machteloos zijn, kwetsbaar tegenover alle bedreigingen die wij in onze verstandigheid menen waar te nemen. Het betekent alles als geschenk aanvaarden, ook zo’n gebeuren als aan het begin van dit artikel beschreven staat: door je eigen medebroeders afgewezen worden.

Hoe zou zo’n pijnlijke ervaring een geschenk kunnen zijn? Precies doordat die pijn ons bewust maakt dat wij in ons leven niet afhankelijk zijn van de bevestiging van anderen, maar alleen van God in wiens ogen wij worden wie wij zijn. Zolang de mensen om ons heen ons nog gunstig gezind zijn, ontlenen wij bewust of onbewust toch een stuk zekerheid aan de bevestiging die zij ons daarmee bieden. Maar zodra dat wegvalt, kunnen wij tot de ontdekking komen dat ons bestaan heel ergens anders in gegrondvest is, namelijk louter en alleen in Gods liefde die ons in het aanzijn roept. Hoe pijnlijk de ervaring ook is van afgewezen en gekwetst te worden, het is juist ook deze ervaring die ons de weg kan wijzen naar God als bron van ons bestaan.

In een fragment, vermoedelijk afkomstig uit een vroege versie van de regel van de minderbroeders, zegt Franciscus het zo:

Al mijn broeders, laten wij letten op wat de Heer zegt: Heb jullie vijanden lief en doe goed aan wie jullie haten, want onze Heer Jezus Christus, wiens voetstappen wij moeten volgen, noemde zijn verrader een vriend en bood zichzelf gewillig aan hen die hem kruisigden. Onze vrienden zijn dus al degenen die ons onrechtmatig beproevingen, leed, schande en schade, pijn en foltering, martelaarschap en dood aandoen; wij moeten veel van hen houden, want door wat zij ons aandoen zullen wij eeuwig leven hebben.28Fragm 1,1-2. Deze tekst is ten dele door Esser gereconstrueerd waar het manuscript moeilijk te ontcijferen is. Zie voor de Latijnse tekst bijv. Fontes Franciscani, Assisi 1995, p. 123. Engelse vertaling: Francis of Assisi: Early Documents, R.J. Armstrong OFM cap., J.A.W. Hellmann OFM conv., W.J. Short OFM red., 2003, p. 87. Er is van deze tekst geen Nederlandse uitgave.

Hier zegt Franciscus onomwonden hoe groot de dienst wel is die anderen ons onbewust bewijzen, wanneer zij ons onrecht aandoen. Want in die pijnlijke afwijzing kunnen wij leren wat ons nergens anders zo duidelijk wordt: dat ons leven niet afhangt van die ander of van ons eigen zelfbeeld dat wij koste wat kost hoog moeten houden, maar alleen van God. Dat wij zijn wat wij in de ogen van God zijn, niet meer en niet minder.

De weg van de heilige eenvoud

De weg die Franciscus ons doorheen zijn geschriften schildert, is geen stappenplan naar heiligheid. De ware eenvoud kan ons, zoals iedere deugd, uiteindelijk alleen door God geschonken worden. Toch stelt hij voorop dat wij, om tot eenvoud te komen, ons in de letterlijke eenvoud zullen moeten begeven: de eenvoud van niet denken alles te (moeten) weten, niet eindeloos afwegen en interpreteren voordat je ertoe overgaat om goed te doen, en eerlijk naar je eigen kleinmenselijke wijsheid kijken.

En toch is de eigenlijke weg die dan nog gegaan moet worden er één die ons alleen kan worden aangedaan. Je kunt een ervaring van onrecht of gekwetst worden immers niet opzoeken, en doe je dat wel, dan kun je er niets van leren omdat het alleen maar je eigen plan is geweest. Maar zulke ervaringen, in het groot of in het klein, overkomen iedere mens. En iedere keer kun je scherper gaan doorzien hoezeer je nog denkt jezelf te moeten maken, hoezeer je eigen wereldse wijsheid in contrast staat met de eenvoudige liefde van God die zich niet bekommert om wat je doet of kunt maar enkel en alleen om jou.

Als de broeders Franciscus in het verhaal over de echte vreugde eenvoudig noemen, dan bedoelen ze dat minachtend, maar in feite hebben ze gelijk. Als hij in die omstandigheden, waarin hem, nota bene door zijn eigen medebroeders, het grofste onrecht wordt aangedaan en hem zelfs het redelijkste, een slaapplek voor de nacht, wordt geweigerd, als hij dan in zichzelf het geduld en de vrede bewaart, dan is dat niet alleen de echte vreugde maar ook de echte eenvoud. Dan heeft hij uit pijnlijke ervaring geleerd om zijn vijanden lief te hebben, zich niet te verweren, maar zich enkel en alleen in God geborgen te weten.

Download

? MB
(fixed PDF for print)
? MB
(refloatable epub 3.0)
Ondersteund door:

Op dit boek is een Creative Commons Attribution 4.0 International licentie van toepassing (CC BY).